gious revival under way in this country today - the notable increase in religious identification, affiliation, and membership - is a reflection of the social necessity of “belonging”.’ De godsdienstigheid van de Amerikaan is grotendeels een sociaal verschijnsel. In Europa heeft er een secularisatie van de maatschappij plaatsgevonden, in Amerika een secularisatie van de godsdienst.
Het is een paradox, dat een zo typisch Amerikaans verschijnsel als de Morele Herbewapening, hoewel haar leider, Frank Buchman, een Amerikaan is, zo weinig wortel geschoten heeft in Amerika. De verklaring van deze paradox is, dat er in Amerika reeds zoveel organisaties met een praktischsociale en ethische roeping zijn - zoals de kerken en de service clubs (Rotarians, Lions, Elks, Kiwanis enz.) - dat er nauwelijks meer plaats was voor de Morele Herbewapening. Zij verlegde haar activiteit naar Europa (oorspronkelijk als Oxfordgroep) en schoot daar wortel - overigens alleen bij een speciaal soort mensen.
Ook de Morele Herbewapening is een op deze wereld gerichte beweging. Haar filosofie is volmaakt diesseitig. Met de Christusfiguur - zeker met de man van Gethsemane en Golgotha - zit zij enigszins in haar maag, ook omdat al te grote identificatie met hem haar ambities in de niet-christelijke delen van de wereld (Azië en Afrika) zou fnuiken. Vóór de oorlog achtte zij zelfs een syncretisme met het nationaal-socialisme niet onmogelijk (met het communisme blijkbaar wel, want thans werpt zij zich op als het antwoord op het rode gevaar).
De Morele Herbewapening heeft in Europa een aantrekkingskracht op een speciaal soort mensen - voornamelijk mensen die op een goed ogenblik gekweld worden door sociale en/of persoonlijke schuldgevoelens (de inkomens en de leeftijden van haar aanhangers zijn, wat dat betreft, onthullend!) en die meestal, bij gebrek aan een godsdienstige of wijsgerige scholing, niet kunnen terugvallen op vroeger onderwezen formules. Dikwijls mensen van de praktijk, worden zij aangetrokken door de voorgespiegelde mogelijkheid van bereiking van het heil hic et nunc.
Voor hen is de Christusfiguur, wanneer zij zich ooit met hem bezighouden, niet de man die het zwaard brengt, nog minder de man die, om met Pascal te spreken, sera en agonie jusqu'a la fin du monde noch de man die, in doodsnood, roept: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt gij mij verlaten?’ (voor hoevele kerken is de Christusfiguur overigens wèl deze man?), maar een soort superpadvinder.