De twee maskers
De aartsbisschop van Canterbury heeft een groep acteurs, vergaderd in Covent Garden, doen weten dat hij twee dingen van ze verwacht: dat ze hem zullen doen lachen en huilen, in gelijke mate, zodat hij tenslotte opgelucht naar huis kan gaan. Volgens deze opvatting kan het nooit van meer dan secundair belang zijn of wij geïnteresseerd, geboeid, verbluft, ontsteld worden; de gemoedsbewegingen die daarbij optreden, dienen alleen om ons voor te bereiden op het lachten en het huilen - om ons vast in de war te brengen en ontvankelijk te maken.
De voorkeur van de aartsbisschop is tenminste voor de helft aannemelijk. Velen van ons hebben nooit zoveel hart voor het toneel als wanneer zij er vrolijk bij worden; maar dat huilen ook bevredigend zou zijn, kunnen zij alleen vermoeden. Het verdriet is onderdrukt. Er is misschein een tijd geweest toen het even verbazend was om te zeggen ‘dit is diep aangrijpend, ik ben geheel ontroerd’, zonder te huilen, als het nu zou zijn om te zeggen ‘wat buitengewoon grappig, dat amuseert mij geweldig’ zonder te lachen; uit de litteratuur blijkt in ieder geval dat er nog honderd jaar geleden door beide geslachten ongedwongen gehuild kon worden.
Die tijd is voorbij, en het zal geen zin hebben een herstel van de huilgewoonte aan te bevelen voordat wij ons weer overstelpt voelen door verdriet over al het lelijks dat het goede en schone en zuivere wordt aangedaan. Hoe verschrikkelijk de eeuw ook is, wij zijn lachende generaties: wij weten allang dat het goede en schone in de werkelijkheid niet onvermengd voorkomen, en worden daar behalve vrolijk alleen bitter of mismoedig over. Zij die het niet volhouden, verontschuldigen zich zo gauw zij kunnen voor hun sentimentaliteit.
Zo zijn onze manieren, in veel opzichten tot ons eigen voordeel en dat van anderen; maar waarschijnlijk niet tot dat van het theater, en ook niet tot dat van de kerk. Wie toch bepaald willen huilen, doen het in het donkere isolement van de bioscoop, waar de woorden zich met orkestbegeleiding loszingen van hun koele dubbelzinnigheid.
J.J.P.