Hollands Weekblad. Jaargang 1
(1959-1960)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |
Voorlichting over een voorlichter
| |
[pagina 11]
| |
de wacht. Maar hun tactiek, hun vocabulaire moge anders zijn, hun doel is hetzelfde. Op dit gemeenschappelijk karakter van alle filosofie legt hij steeds weer de nadruk. Men leze een zinnetje als dit, volgeladen met namen à la Marcuse: ‘Pascal hat die Angst endgültig geschildert, als hätte er die ganze Literatur bis zu Kierkegaard und Heidegger und Sartre und den Neu-Protestanten studiert - und wieder vergessen, um es einmal in klassischer Schlichtheit zu sagen.’ Van hieruit is het maar één stapje naar de gedachte: alle mensen bedoelen in wezen hetzelfde, en daarom is al wat wij zeggen, hoe verschillend het ook moge klinken, in wezen even diep, schoon en voortreffelijk. Tegen deze vulgaire dooddoener, die ieder niveauverschil verplettert, bestaat maar één wapen: oog voor de persoonlijke prestatie. Dit behoedt Marcuse voor een radeloze allesmooivinderij. Toch is hij al door te veel tegenstrijdige gedachten getroffen om zelf een grootse eigen aanval op de sfynx te ondernemen. Geboeid volgt hij de bewegingen van anderen. Verslaggever en supporter tegelijk licht hij hun operaties duidelijk en enthousiast toe, wijzend op uitgangspunten, op strategie, op overmoed vaak ook. De juiste citaten, de treffende gelijkenissen en contrasten heeft hij steeds bij de hand, en tezamen met een stroom van intelligente terzijdes maken die het denkproces dat hij beschrijft levendig en belangrijk. Zijn eigen ideeën komen daarbij naar voren in de vorm van kanttekeningen bij die van anderen. Aan een alomvattende visie komt hij daardoor niet toe. Eenmaal heeft hij getracht zijn filosofie zo overzichtelijk mogelijk uiteen te zetten. Het resultaat, Pessimismus, ein Stadium der Reife, (Hamburg 1953), lijkt mij zijn Zarathustra: zelf vindt hij het zijn beste boek, mij heeft het minder kunnen boeien dan zijn zuiver commentariërende geschriften. En ook in deze werken is mij de luciditeit van elke passage meer waard dan de synthese die hij soms tracht te forceren. Misschien heeft Marcuse een teveel aan begrip en daardoor een tekort aan visie. Te veel begrijpen maakt blind voor al te eenzijdige maar geniale perspectieven, de critiek grendelt bij voorbaat de fantasie af als een storende functie. In plaats van waarheden te bezitten, gaat men ze wikken en wegen; de geest wordt zoiets als een waarheidswaag, een doorgangshuis voor ideeën. Evenwichtigheid wordt dan het grote ideaal: niet doorslaan, niet bezwijken. In een cultuur, overbelast met ideeën, is er een behoorlijke dosis innerlijke stabiliteit voor nodig om al die ideeën onder ogen te zien, en in hun onderlinge relativiteit tegen elkaar af te wegen. Zo bezien zou dit de grootste intellectuele deugd van deze tijd kunnen zijn: de bestaande ideeën en idealen niet klakkeloos verwerpen en inruilen voor een goedkoop nihilisme, evenmin fanatiek vasthouden aan oude eenzijdigheden of erger nog: nieuwe bedenken, - maar: het beschikbare apparaat in al zijn gebrekkigheid en betrekkelijkheid doorlichten en onderzoeken op zijn gebruikswaarde. Voor de aldus vagelijk aangeduide deugd kan Marcuse ten voorbeeld strekken. Zijn wijsheid reikt niet verder dan dat er niets goddelijkers bestaat dan het raadsel. Het hoogste goed op aarde is voor hem het verwend worden. Zó goed heeft hij leren zwemmen in de beker der kennis, dat hij het kan stellen zonder de onwrikbare riffen waarin bepaalde straaldieren zich pas prettig voelen. Deze vaardigheid te verspreiden is misschien de zin van zijn cultuur-missie. |
|