kan terugkeren, kan mij weinig schelen. Maar dat ‘grote vaderlander’ heeft mij verbaasd en geïrriteerd.
Laat ik vooropstellen, dat men moeilijk kan omschrijven, wat ‘een grote vaderlander’ is. Men zou veel gemakkelijker kunnen definiëren, wat ‘een grote vaderlander’ niet is, maar ook dan raakt men verstrikt in de betrekkelijkheden. Het is een subjectieve kwestie.
Er leven nog apert miserabele vaderlanders, die eens als ‘grote vaderlanders’ werden beschouwd. Ik wil daar niet over praten, hoewel je nooit weet, welke poets de geschiedenis ons bakt. Maar dan zijn de betrokkenen al dood en over die doden schrijf ik niet. Daar zijn zoveel ‘grote vaderlanders’ onder, dat men ze niet meer kan achterhalen.
Moeilijker wordt het echter, als men bijvoorbeeld met een liefhebber van de turnsport praat en die man hoort verkondigen, dat Klaas Boot ‘een grote vaderlander’ is, omdat hij onze kleuren hooghoudt in het buitenland. Je staat met een mond vol tanden, want de heer Boot heeft in den vreemde vele buitenlanders hun bewondering doen uiten voor Nederland, alleen doordat hij, Klaas Boot, zulke prachtige prestaties leverde. Je kan natuurlijk met de hiërarchie komen aanzetten en Klaas op een lagere sport van de (culturele) ladder plaatsen, doch dat klopt niet. Het begrip ‘grote vaderlander’ is niet slechts voor cultuurdragers bestemd. Integendeel, zou ik zeggen, in Nederland helemaal niet. Nee, je zou kunnen beweren, dat Klaas Boot bij zijn turnprestaties nooit aan zijn vaderland denkt, dat hij daardoor zou worden afgeleid, dat hij uit eerzucht turnt en niet voor het vaderland, of voor zijn plezier, dat hij dus alleen een vaderlander is op grond van het Wilhelmus, dat men speelt, dat hij inderdaad een Nederlander is, een vaderlander, ja, maar geen ‘grote vaderlander’. Je blijft in een netelige positie, want een intelligente turnlief hebber kan zeggen, dat de drijfveren van Klaas Boot van geen betekenis zijn, daar slechts de bewondering telt, die hij voor Nederland weet te wekken.
Ik vind Klaas Boot geen ‘grote vaderlander’, de turnliefhebber wel. Maar ik op mijn beurt beschouw bijvoorbeeld, om bij de levenden te blijven... om bij de levenden te blijven... om bij de levenden te blijven... nu sta ik toch voor schut, ik kan geen levende ‘grote vaderlander’ ontdekken, hier binnen onze grenzen. Wil ik er geen ontdekken? Dat is best mogelijk. De namen stormen op mij af, maar ik zie niets. Dr. Drees, mr. Luns, prof. Beel, prof. Romme, dr. Paul Rijkens, prof. Oud, prof. Tinbergen, Ko van Dijk, Coen Moulijn, generaal Calmeyer, Cees Nooteboom... ik speur en ik speur, maar geen ‘grote vaderlander’. Mijn ‘grote vaderlander’, die zich bij zijn leven in alle oprechtheid en moed en intelligentie een ‘grote vaderlander’ betoont, moet nog worden geboren. Als ‘grote vaderlander’ wel te begrijpen, en niet als mens, want het kan best zijn, dat er al een rondwandelt in de grauwe anonimiteit.
Ik ken dus geen levende ‘grote vaderlanders’, maar dat betekent niet, dat ik het begrip vaderland niet gebruik. Want door mij op dat begrip te baseren, kan ik ontkennen, dat prof. De Quay ‘een grote vaderlander’ is, zoals de Bossche correspondent en veel van zijn geestverwanten jubelen. Dat de heer De Quay hoogleraar in de psychologie is geweest, zegt niets omtrent zijn ‘grote-vaderlanderschap’. Dat hij een zeer religieus mens is, zegt ook niets, evenmin trouwens als zijn beminnelijke glimlach en zijn populaire optreden voor de televisie. Prof. De Quay is zich indertijd met de politiek gaan bemoeien en heeft in 1940 en 1941 als lid van het driemanschap van de Nederlandse Unie onhandigheden begaan (Zijn voorganger, dr. Drees, heeft er een stuk over geschreven. Niet onlangs, maar ruim tien jaar geleden, in Onderdrukking en Verzet), die een toekomstige ‘grote vaderlander’ gewoonweg niet had mogen bedrijven, op straffe van nooit ‘een grote vaderlander’ te kunnen worden. Hoe slordig men met die woorden omspringt, blijkt hieruit dat de heer Linthorst Homan wegens iets zwaardere onhandigheden in het driemanschap geen commissaris van de Koningin mocht blijven en dus geen ‘grote vaderlander’ meer mocht zijn zijn hele leven niet, en dat de professor juist wel commissaris mocht worden en nu zelfs ‘een grote vaderlander’. De heer Einthoven, derde van het driemanschap, werd een tussenfiguur. Hij werd geen ‘grote vaderlander’, doch een ‘goede vaderlander’, die als hoofd van de B.V.D. de ‘slechte vaderlanders’ in de gaten mag houden. Steeds meer raak ik verstrikt, het is een vreselijk probleem. Ik geef het op.
Nu ik nadenk, besef ik, dat ik heb gelogen. Ik ken wel ‘grote vaderlanders’, doch die zijn zo onbelangrijk gebleven, dat geen krant hen ooit heeft genoemd. En in Den Bosch zou men hen trouwens met een scheef oog aankijken. Om met Den Bosch te eindigen, ik denk, dat de zetter zich heeft vergist. ‘Deze grote Brabander’ had er moeten staan. Daar ga ik volledig mee akkoord.
Precies als de professor: met een ondeugende glimlach...