Phobos en Deimos
Jonathan Swift beschreef de twee manen van Mars
door H. Brandt Corstius
Het was op 9 juni 250 jaar geleden dat Captain Lemuel Gulliver zich te Nagasaki inscheepte op de 450 ton metende Amboyna met de bestemming Amsterdam, waar hij op de 10e april 1710 aankwam. De beroemde reiziger was levend uit Japan gekomen, door zich voor Hollander uit te geven, terwijl hij toch niet over het kruis had gelopen, zoals de Hollandse handelaars verplicht waren te doen.
Er zou geen reden zijn om aan deze reis van Gulliver naar Laputa, Balnibarbi, Glubbdubdrib, Luggnagg en Japan te herinneren, wanneer niet door de Russische astronoom Sjklowski een theorie was gelanceerd dat de twee manen van de planeet Mars kunstmanen zouden zijn, door een thans gedegenereerd Marsras gefabriceerd. Onze vroegere landgenoot Kuiper heeft verklaard dat dit een grapje moet zijn, maar Sjklowski heeft voor radio Moskou gerepliceerd dat hij het wel degelijk meent, en dat Prof. Kuiper maar eens de onjuistheid van zijn theorie moest bewijzen. Nu is het de vraag op wie hier de bewijslast rust; waarom de Marsbewoners behoefte aan twee manen hadden, en of er geen andere, bijv. vulkanische, oorzaken zijn te vinden voor de inderdaad merkwaardige maantjes, die in veel opzichten afwijken van andere manen in ons zonnestelsel. Er is echter iets anders dat de aandacht trekt. In de NRC, waar de controverse wordt verhaald, staat dat de twee manen, Phobos en Deimos in het jaar 1877 door prof. Asaph Hall te Washington ontdekt werden. En inderdaad bestaat er niet de minste twijfel dat dit op 12 agustus 1877 gebeurde. 150 jaar daarvóór verschijnt te Londen het reisverhaal van Gulliver, die op het vliegende eiland Laputa de sterrenwacht bezoekt en over de astronomen schrijft:
‘They had likewise discovered two lesser stars, or satellites, wich revolve about Mars, whereof the innermost is distant from the centre of the primary planet exactly three of the diameters, and the outermost five; the former revolves in the space of ten hours, and the latter in twenty-one and an half.’
Men kan makkelijk te ver gaan bij het vinden van wonderlijke voorspellingen bij oude schrijvers. Zo zou het overdreven zijn de ontdekking van de twee satellieten van Mars aan Homerus toe te schrijven die de held Mars (II. XV, 119) de twee gezellen Phobos en Deimos geeft. Maar de beschrijving van Jonathan Swift is verrassend. De omloopstijden en afstanden zijn niet geheel juist, maar wel merkwaardig van de goede orde van grootte.
Sjklowski zal Swift wel tot een Marsmanreïncarnatie verklaren, maar voor ons blijft de mededeling een mysterie. Men kan niet eens zeggen dat men in 1727 dus van de twee manen van Mars afwist, anders had Gulliver het niet als bijzonderheid hoeven aantekenen. We kunnen het niet anders zien dan als een geniale gissing, zoals trouwens de spoetnik Laputa, met alle strategische voordelen die zo'n kunstmaan heeft, al een geniale profetie was.