zijn het eigendom van brouwerijen). Intussen hitsen Barbara Castle en andere aanzienlijke Labour-sprekers hun gehoor op: ‘Als Labour weer aan de regering komt, gaan wij het spel bederven voor de overnemers’. Waarom? Het is in ieder geval de hoogste tijd dat er eens iets gedaan wordt aan die pubs, waar de bezoekers opeengedrongen staande moeten hijsen. Over de moraal van de belastingvrijheid voor de vermogenswinsten kan nog getwist worden, maar dat is een ingewikkelde kwestie, niet geschikt voor politieke bijeenkomsten. Het partijpolitieke argument reikt op het ogenblik niet verder dan nodig is om de rancune tegen de lelijke geldmakers van de City te verscherpen. Niemand die probeert aan te tonen dat de welvaart bevorderd zou worden, of het leven veraangenaamd, door het inbinden van Charles Clore. Het rechtsgevoel gestreeld dan? Waarschijnlijk niet dat van de kleine beleggers die aandelen hebben in Watney's (de grote zouden wel een schuldig gevoel hebben; sommige), noch dat van al de kleine mannen die hun vrije tijd besteden aan handeltjes; noch dat van iemand anders voor wie het niet identiek is met rancune, hetzij tegen mensen met teveel geld of tegen allen die goed zijn in handeltjes, terwijl hij zelf nooit heeft begrepen hoe je ze moet beginnen en wat je dan verder moet doen.
*
Sinds een paar dagen is overigens de aandacht van kwesties van brood afgeleid door een kwestie van spelen: de zaak Liberace. Ik weet niet of er in Holland wel eens van deze pianist en zanger gehoord wordt, maar in Engeland is hij algemeen bekend door zijn optreden in theaters en voor de televisie in 1956. Tijdens een van zijn nummers speelt hij Ave Maria en dan wordt het toneel donker maar er is een lichtbundel gericht op een non die bidt voor een Mariabeeldje (‘De geestelijken die het van me gezien hebben vonden het altijd heel goed’). Zijn moeder is er meestal bij, en hij betrekt haar in de voorstelling, omdat hij zoals alle pop-singers onbeschrijfelijk veel van haar houdt. Hij probeert zich voor te doen als het eeuwige moederskindje, giegelend, schouderdraaiend, heupvleiend, knuffelgraag. Zo te werk gaande, heeft hij een mooi huis bij Hollywood verdiend, met een zwembad betegeld als piano; en zijn inkomen vorig jaar was een miljioen dollar.
Dat mag waar zijn, maar een homosexueel, zegt hij, is hij niet (‘ik ben er tegen omdat het tegen de gemeenschap is en met de conventie strijdt’); niettemin heeft de heer William Connor, medewerker van de Daily Mirror onder de naam Cassandra, hem er een genoemd, in de bedekte termen ‘the pinnacle of masculine, feminine and neuter’ and ‘everything that he, she, or it can ever want’. Of toch niet? Wat betekenen die woorden precies? Cassandra zegt dat hij het helemaal niet zo bedoelde, maar Liberace heeft er last mee gehad in het noorden van het land, waar hij voor viezerik werd uitgekreten.
Wiens partij moeten wij nu kiezen! Die van de kirrende veertiger die de aanklacht heeft ingediend, van de adjektievenschrijver in zijn geschokte fatsoen, of die van het publiek, de vrouwen van middelbare leeftijd in gillende extase die Liberace ontvingen op Waterloo Station of de nette burgers die hem uitscholden in het noorden. - Geen partij, dat is duidelijk. De hele zaak dient als een oefening voor beginnelingen in het onpartijdig toezien, en zelfs de Manchester Guardian veroorlooft zich er een halve pagina daags over te geven.
Tegelijk met die van Liberace, vieren wij de terugkeer in Londen van Billy Graham. De grote evangelist heeft met zijn vrouw een park betreden maar gauw rechtsomkeert gemaakt, want overal op het gras lagen ze te vrijen. ‘Men vergeet hier het zevende gebod; daar is al menig rijk van ondergegaan’. Keren wij terug naar Liberace: ‘Billy Graham and I are tremendous admirers of each other’. Het is misschien niet waar; Liberace noemt iedereen zijn vriend, maar als wij Billy G. en de vrijers in het park aan de grondstoffen voor de zaak Liberace toevoegen en alles goed roeren, kunnen wij naar hartelust het aroma opsnuiven van de sexuele zeden in deze troebele tijd.