sis van deze tijd’ zullen verbaasd zijn te horen dat de na hen komenden niet het gevoel hebben in een noodtoestand te leven, dat zij eerder gematigd conservatief en tevreden zijn gestemd dan revolutionair of wanhopig.
Maar er is nog iets anders. In Polen is kortgeleden een zelfde enquête gehouden onder de studenten van de universiteit in Warschau. Uit de antwoorden is gebleken, dat de verwachtingen en ideeën van deze groepen in grote lijnen overeenstemmen met wat het onderzoek naar jonge Westeuropese meningen heeft duidelijk gemaakt. Ook daar een behoorlijke mate van tevredenheid met de eigen tijd en de eigen omstandigheden (althans die van na 1956, meer dan 95 percent was van oordeel, met variaties in de accenten, dat het tijdvak 1946-1956 in de Poolse geschiedenis door het nageslacht ongunstig zou worden beoordeeld); ook daar geen fanatiek idealisme, geen zin in een heroïsch, avontuurlijk leven, en wèl: voorkeur voor een rustig privé- en beroepsleven, met vrienden en liefhebberijen, zonder uitschieters in collectief verband en zonder onverdraagzaamheid.
Polen steekt gunstig af tegen andere communistische landen. Maar daarmee is niet bewezen dat de langzamerhand in de macht groeiende generatie in die andere landen zoveel strijdlustiger en intoleranter gezind zou zijn dan de Polen. Ook in Rusland zelf is de terreur minder, de welvaart gestegen en daardoor de tevredenheid groter dan tien jaar geleden.
Er kan nog van alles gebeuren, en daarom is het goed dat wij onze bewapening en ons wantrouwen tegen de bestaande communistische machthebbers op peil houden. Maar het kan geen kwaad dat wantrouwen zo nu en dan aan te lengen met optimisme, en te constateren dat het een hoopgevend teken is, dat de denkbeelden en toekomstwensen van de ‘nieuwe volwassenen’ in beide kampen - al is het nog maar hier en daar, en min of meer - dezelfde zijn.
Een van onze ambassadeurs schijnt laatst in besloten kring gezegd te hebben, dat hij het wonder van de verzoening verwachtte van de ruimtevaart. Doordat communisten en niet-communisten beiden hun aandacht en energie steeds meer op hierboven gingen richten, was het volgens hem best mogelijk, dat zij over een paar jaar ongemerkt hand in hand zouden staan. De conflictstof zou dan vrij letterlijk als sneeuw voor de zon verdwenen zijn.
Het is mogelijk dat het zo zal gaan, maar niet waarschijnlijk. De kans is groter - ervan uitgaande dat aan de serie niet-fatale vergissingen, waartoe men de geschiedenis kan herleiden, geen fatale wordt toegevoegd - dat het conflict langzamerhand hanteerbare afmetingen zal krijgen, dank zij het kleiner worden van de belangen- en ideeëntegenstellingen. De lauwheid, die aan beide kanten bij de nieuwe generatie is gesignaleerd, vormt voor zo'n ontwikkeling een gunstig klimaat.