men. Sentimentaliteit doet het nieuwe er weer als oud uitzien. Met sentimentele reacties houden wij het schokkende op een afstand. Zolang dat schokkende zich niet vergrijpt aan ons lichaam, of aan de gewoonten die ons bestaan bepalen, kunnen er wel vuiltjes (of schoontjes) aan de lucht zijn, maar wij zien ze niet omdat wij met tranen in de ogen staan te kijken.
Wie sentimenteel is heeft maar een kleine gevoeligheid voor het tragische en voor het komische. Hij vindt iets goed of hij vindt het slecht, mooi of lelijk, begrijpelijk of onzinnig. Hij heeft geen oor en geen oog voor het gelijktijdig geldig kunnen zijn van tegengestelde kwalificaties. Hij houdt er niet van zijn oordeel te relativeren, want ‘dan kom je nooit verder.’ Hij geeft de voorkeur aan emotionele reacties boven verstandelijke, en die emoties houdt hij, als het maar even kan, aan de buitenkant van zijn bestaan om er verder geen last mee te krijgen. Hij is eenzijdig uit gemakzucht. Op de belangrijke momenten van zijn leven praat hij kalendertaal, omdat hij anders niet uit zijn woorden zou kunnen komen.
Sentimentaliteit is niet iets wat men bij de een wel aantreft, en bij de ander niet. Niemand blijft er vrij van, niet alleen omdat wij er iedere dag mee overgoten worden, maar ook omdat het de reactievorm is die de minste moeite kost. Bovendien veroorzaakt sentimentaliteit, zowel de zwijmel uit afkeer als de zwijmel uit gehechtheid, een prettig, energiegevend gevoel.
Nationalisme is in veel opzichten een vorm van sentimentaliteit. Het komt voort uit een gehechtheid aan het eigen verleden, en aan de plaatsen en de tijd waarin zich dat verleden heeft afgespeeld. Tegen die gehechtheid bestaat, lijkt mij, nog geen enkel bezwaar. Ik ben op het Vierhoutense bospad gesteld omdat ik er herten gezien heb, en tot nader order wil ik dat blijven. De bezwaren beginnen pas bij de manier waarop ik de gehechtheid beleef en formuleer, bij de vraag of er naast de gehechtheid in mijn denken en voelen nog voldoende ruimte overblijft voor wat anders.
Het is onzin dat de liefde voor het eigen land iedereen aangeboren zou zijn, maar het is geen onzin dat ieder in de loop van zijn leven wel iets van deze liefde - al dan niet vermengd met of overheerst door tegenzin - opdoet. De nationalist beschikt daardoor bij zijn campagne om alle inwoners van een land in slagorde op te stellen tegenover alles wat de glorie van de natie bedreigt, over veel voordelen. Hij beroept zich op de vaderlandsliefde waarvan niemand van zijn toehoorders gespeend is. Hij is sentimenteel en dus gemakzuchtig en eenzijdig, maar ook dat is iets wat iedereen van nature aanspreekt (Het klassieke ‘Ik vind alles goed, als het maar geen geld gaat kosten’ is minder typerend dan ‘Ik ben het met alles eens, als het maar geen inspanning gaat kosten om het te volgen’). Zijn sentimentaliteit geeft hem geen denk-, maar wel dadenenergie. Hij is onvermoeibaar bij het aansporen van zijn landgenoten om een goed figuur te slaan bij de concurrentie tussen de volken. Hij redeneert vrijwel steeds in wat Orwell ‘terms of competitive prestige’ noemt in zijn ‘Notes on nationalism’.
Het komt in Nederland niet vaak meer voor, dat men zo'n nationalist in vrijwel ongerepte staat aantreft. Het land is er gelukkig te klein voor, de zelfstandigheid te oud, en de mensen te weinig verbeeldingrijk en te veel gehecht aan hun huis-, tuin-en keukenplezieren. Bovendien maakt het nationalisme in West-Europa na de vorige oorlog over het algemeen een slechte tijd door, zij het ook dat het op het ogenblik in Frankrijk en Engeland aan het opleven is. Maar wat er met een land gebeurt hangt niet alleen af van de mentaliteit der inwoners maar ook van de gezindheid der bestuurders.
Velen van onze bestuurders tonen zich op het ogenblik gecharmeerd door een brochure van Mr. M. Heinsius: ‘Blijven wij een natie van de eerste klasse?’ (Uitgeverij De Hofstad N.V., Den Haag). Zij vinden het ‘knap geschreven, hier en daar misschien wat te geëmotioneerd, maar toch vol goede ideeën.’
In dit boekje van 33 bladzijden zijn alle gebreken van de nationalist te vinden: Zijn sentimentele pathos, zijn laks en onlogisch denken, zijn ongevoeligheid voor wat tragisch of lachwekkend is, de gehechtheid aan vroeger en aan het eigen land die is opgezwollen tot een blinde verliefdheid, het praten over een natie als over een individu met persoonlijke eigenschappen.
Het begint al bij de eerste zin en alinea: ‘Dit geschrift wordt bewogen door een ideaal: dat wij Nederlanders een natie van de eerste klasse blijven.’ Het ideaal is dus dat wij moeten blijven wat wij zijn. Maar zijn wij wel een natie van de eerste klasse (en met