Hond bij herhaling
door A.L. Schneiders
Breeduit zat hij in het gras, een zuiver wollen Airedale, en keek zo vaag welwillend naar zijn ondernemende baas als alleen een goed verzorgde stamboomhond zich kan veroorloven.
‘Hup, King, allo spring. Hup, hup, toe dan King’.
De man hopte op en neer aan de rand van de sloot, op de maat van zijn geroep en werd niet moe op de stok te wijzen die hij juist in het koude voorjaarswater had gegooid.
Daarboven hing ik uit het raam, meer om nog even niet te hoeven werken dan uit belangstelling, maar na een tijdje ging het mij toch bezig houden. Waarom moest King nu eigenlijk in het water?
Zo te zien werd het misverstand veroorzaakt door een ernstig tekort in de eigenaar. King leek geheel tevreden zoals hij was, een lager maar ongetwijfeld veel gaver wezen dan de ander, die rood van ongeduld was geworden en alleen even zweeg om zijn brilleglazen te poetsen. ‘Toe nou King’, begon hij toen weer. ‘Schiet nou op. Hup King, toe nou’. Het werd een prestigezaak, maar het was niet helemaal aan te nemen dat het alleen maar om die hond ging. Moesten vrouw, oudste zoon, concurrent of chef misschien mede te water?
Maar er kon ook wel een andere oorzaak zijn. Om de plons ging het de man misschien, het geplas en gespetter daarna, eindelijk dan eens ordeloos gerucht in een afgestreken forenzenzondag.
Tot nu toe liggen er vier hondenlevens tegen het mijne. Als ik het gemiddelde haal, volgen nog eens vier. Zo gezien worden wij zo oud als papagaaien, want hoe onsterfelijk was iedere jonge boxer weer die mijn ouders, na overlijden van de vorige, in huis haalden. Ik kan ze niet meer uit elkaar houden. Alle vier rukten als één bezetene aan stokken en riemen, gromden over botten, kregen dezelfde woede in het lijf bij sommige wielen en benen en alle ontwikkelden al spoedig hun sukkelgangetje naar de diepe stoel bij het raam. Vier maal hetzelfde laddertje hondenleven. Maar hoe staat het aan de andere kant van de hondelijn? Allo, spring, ho, ho, hup en koest. Ik weet niet zeker of ik weer een hond zou willen hebben; onder mensen hoort men zichzelf al genoeg herhalen.
Maar is dat wel alles? Kijk eens naar King. Hij heeft zich nu geheel van ons gedistancieerd. Met platte oren snuift hij zachtjes aan de wind en wat hij ruikt schijnt hem te denken te geven. Eén enkele keer zou ik ook eens door zo'n neus willen denken. Dat wij het met het hoofd mogen is mooi, maar niet meer verrassend.