sen is een overtuiging juist het middel om van de dingen verlost te worden.
Hoe minder overtuigingen, hoe beter. Zoals het staat, zoeken alleen degenen die nu eenmaal zo'n mentaliteit hebben, naar de bedoeling achter de dingen. Zij komen groepsgewijs met verschillende resultaten te voorschijn, die gerespekteerd worden in de zekerheid dat het zo toch geen kwaad kan. De grens tussen de gebieden van overtuiging en praktijk is afgebakend; er komen wel eens schermutselingen op voor, maar in het algemeen weten beide waar zij zich aan te houden hebben. Verkeerden wij in geestelijke nood, dan ging het anders: luidsprekerauto's zouden in de straten de schoonheden van de hemel of de Sovjet-Unie bezingen, samenscholingen zouden verboden worden, gezinnen zouden splijten, alles des te heftiger omdat ophelderingen over de zin der dingen nooit zo helder zijn dat zij zonder een zekere ijlhoofdigheid ingang kunnen vinden. Tenslotte zouden de aanhangers van de ene leer die van de andere onder de knie krijgen, en dan begon het bezielde leven pas goed: intolerantie, censuur, verraad, heropvoeding, militie.
Voorzover de geestelijke nood geen verzinsel is van hen die geestelijke goederen te bieden hebben en geringe belangstelling ontmoeten, lijkt hij veel op een uitvlucht uit de historische werkelijkheid. In de vorige eeuw, toen de halve wereld door Europa gekoloniseerd was, trad een geestelijke nood natuurlijk niet op; wij waren allen, zij het meestal maar plaatsvervangend, personages van gewicht en aanzien. Nu wij in geografische benauwdheid leven op een hoekje van Europa, moet ineens de bedoeling van de dingen erbij te pas gebracht worden, om naar sommigen hopen te bewijzen dat de gebeurtenissen maar schijn zijn.
Het enige wat er met recht van ons gezegd kan worden, is dat wij ons wel eens een beetje vervelen. Het is heel goed dat de meeste dingen ordentelijk verlopen, maar het roekeloze hart neemt er geen genoegen mee; tenminste
niet voordat het bedacht heeft dat alle schone dingen van het leven met narigheid vergolden worden, en dat het zich beter aan de voorschriften van ons nuchtere verstand kan houden. Zo ondergaan wij ons leven lang de straf voor de scheiding van het geestelijke en het praktische leven. Die is immers niet alleen in de maatschappij aangebracht, maar ook in onze persoonlijkheid. Sommigen leiden een praktisch leven en een geestelijk leven met één lichaam; anderen zijn geheel vergeestelijkt (dat is niet vaak) of geheel praktisch geworden. Deze laatsten lezen nooit de rubriek geestelijk leven, zij gaan niet naar de kerk, noch beroepen zij zich op de zin van het mensenbestaan. Het gaat zelfs zover dat het hele woord geestelijk hun tegenstaat, als aanduiding van een manier van praten die met hun feitelijke ervaring en hun verbeelding alleen de meest formele relaties onderhoudt. Als zij dan ook de geestelijke nood ter sprake brengen, dan kan dat alleen zijn om te gaan betogen dat hij niet bestaat.
En gelijk hebben zij, zolang wij ons niet te scherp de vraag stellen wat er eigenlijk wèl bestaat. Afgesplitst van de intelligentie, de verbeelding en het weten, is de geest niets meer dan een excuus voor de behoefte om waarheden in handen te krijgen zonder te denken, te weten of te verbeelden. Hij is niet eens goed genoeg meer om nood te ondervinden; vandaar de verveling, die eenvoudig een gebrek aan benoembare behoeften is.
Als wij daar ooit iets aan willen doen, is het zeker geen zaak om met hoge trotse woorden te beginnen. Wij verkeren niet in nood; maar wij zouden wel willen dat er een zekere nood was, om iets te doen te hebben. Enkele jaren geleden zei een aanzienlijk Nederlander in het openbaar dat wij moesten leren de zin van het leven te vinden in ons werk. Het klonk al te zuinig: in plaats van aan kerktorens, altaren en engelen zouden wij voortaan de bedoeling achter de dingen herkennen aan schoorstenen, kaartsystemen en afdelingshoofden. Niettemin, op het beginsel is tenslotte niets aan te merken. Het communisme heeft precies daaraan zijn succes te danken, aan de vondst van een zin voor het leven die niet in de lucht drijft maar die in de praktijk uitgedrukt kan worden. Ons probleem is alleen een ander dan dat van de landen waar telkens meer verrukking heerst als K. op bezoek komt: nooit zullen wij zulke speldjes met driftig rokende schoorstenen als A.L. Schneiders in Berlijn zag, au sérieux kunnen nemen. Tenminste, ‘nooit’: in ieder geval niet onder onze huidige omstandigheden.