Maar nu, na de kabinetscrisis van december, is ‘links’ weer opgedoken. Eerst tijdens de debatten, toen in een brochure van de leider van de socialistische Tweede-Kamerfractie, mr J.A.W. Burger. Die brochure heeft tot titel: Voor of tegen een rechts kabinet. Maar een goed verstaander heeft slechts een half woord nodig. En sedertdien wordt het weer kwistig gepresenteerd.
En wat heeft dat ‘rechts’ nu nog te betekenen? Bitter weinig, want er is geen politicus in Nederland, die zich op de borst slaat en uitroept: ‘Ik ben rechts!’, enkele moedige uitzonderingen daargelaten. De rechtsen weten wel, dat zij rechts zijn. Zij ervaren dat bij elke Kamervergadering, wanneer zij in hun bankjes gaan zitten, maar dat is precies hetzelfde als bij de liberalen, die onder aanvoering van prof. Oud altijd maar weer aan de linkerzijde moeten gaan zitten, ofschoon zij dat heus niet in het openbaar als verkiezingsleus hebben uitgekreten. En wie is nu linkser of rechtser? De a.r. prof. Zijlstra of de socialist dr Patijn, die doorbrak? Misschien is prof. Zijlstra wel linkser, dat is heel goed mogelijk. Dr Bruins Slot, fractieleider van de anti-revolutionairen, is absoluut een rechtse figuur, hij schrijdt als het ware nog voor de helft in de negentiende eeuw, maar zijn partijgenoot de bijna-minister Hazenbosch zou men met een weinig passen en meten best in de fractie van de socialisten kunnen plaatsen, naast een van de doorbrekers; figuurlijk gesproken dan altijd.
De sombere generaal Calmeyer, wiens stem nog overslaat van ontroering, als hij in de Kamer spreekt van de trouwe dienstvaardigheid der Ambonezen in de koloniale periode, is extreem rechts, maar de freule, die in zijn christelijk-historische fractie zit, is, althans vergeleken bij hem, een linkse persoonlijkheid. Men zou haar best aan de andere zijde van de vergaderzaal kunnen plaatsen, bijvoorbeeld naast jhr Van der Goes van Naters. De heer Welter zit goed in de banken ter rechterzijde, de banken van de K.V.P., maar, o, wat zitten er voor zijn begrippen een linkse mannen en vrouwen in die fractie. Daarmee bedoelen wij natuurlijk niet prof. Romme, want die is nu eens rechts, dan weer links, dan rechts én links, dan geen van beide. Er zijn andere mensen daar rechts in die hoek, die best in een links kabinet zouden kunnen zitten, als Beel of De Quay het hun maar niet zou vragen.
Maar nogmaals: rechts noemt zich geen van die rechtse lieden. Rechts is een dood begrip geworden in de politiek en links niet meer dan een affect, dat alleen nog maar dient om aan morele verontwaardiging lucht te geven. Het is een kreet geworden, die geen partij kan slaken behalve dan de pacifisten en de communisten, omdat zij toch nooit in een regering komen. Neen, wij zouden de leden van de Tweede Kamer door elkaar heen willen zetten, zoals in de senaat waar rechts en links niet bestaan en tegenstanders gezellig met elkaar kunnen praten, als zij zich voorover- of achteroverbuigen. Misschien zouden de kabinetten sneller worden geformeerd, omdat er geen links of rechts meer bestaat. Alleen zij, die een testimonium bezitten, dat zij op goede gronden als rechts resp. links kunnen worden beschouwd, mogen in hun bankje blijven zitten.
Maar zo'n testimonium zal moeilijk te verkrijgen zijn. Dr Kortenhorst mag het niet uitreiken, omdat hij partijdig is. Bovendien is hij zelf niet zuiver op de graat, want hij zit in het midden, hoewel hij rechts is. Prof. De Quay mag zich er niet mee bemoeien, omdat hij als minister-president niets met de inwendige dienst van de Kamer heeft te maken. De kans is trouwens groot, dat hij teveel rechtse getuigschriften zou verstrekken om heel grote meerderheden voor zijn beleid te verkrijgen en weer een soort Nationale Unie te vormen, net als in het begin van zijn zeer korte, mislukte politieke loopbaan.
Rechts en links zijn holle begrippen, die niet meer passen in de industrialistische managermaatschappij; het zijn als het ware kinderkreten in een vertechniseerde samenleving, waar de wetenschap van alle zijden de politiek binnendringt. Men bestudere slechts de leer der moderne overheidsfinanciën om alle laatste illusies te verliezen.
Individueel kan men de versleten woorden nog wel gebruiken, doch vaker als boutade dan in ernst. Ik persoonlijk voel mij vurig rechts, als ik de mythe van de grootsheid van het proletariaat hoor verkondigen door intellectuelen, vurig links daarentegen, wanneer ik de dwangstaten van Franco of Salazar hoor prijzen door toeristen; heel ver rechts weer, als ik Kamerleden hun schaarse denkkracht zie verspillen aan de problemen van de voetbalpool; heel ver links, als ik dr Bruins Slot of prof. Romme standpunten hoor verdedigen, die dertig jaar ten achter en daarom gevaarlijk zijn; rechts, als ik verburgerlijkte socialistische bureaucraten hoor praten over hun linkse idealen; links, als ik de confessionelen over