toekomst is niet hun voormalige, maar onze europese cultuur, geëvolueerd, gekleurd en aangepast aan hun omstandigheden.
Moeten wij ons nu daartegen verdedigen? Tegen hun uitoefening van het zelfbeschikkingsrecht dat zij van ons geleerd hebben? Wij moeten er ons alleen tegen verdedigen, als hun europese cultuur tiranniek, expansief en onverdraagzaam is, als zij die gedaante aanneemt die wij in Europa zo goed kennen van de As en van het Blok.
De term ‘europees’ voor de waarden die ons dierbaar zijn en die wij verdedigen willen, is onjuist, omdat de ontkenning van die waarden even europees is als zij zelf. Dit is niet alleen een terminologische kwestie. Wij zijn niet van het probleem af, als wij zeggen: goed, dan nomen wij die waarden anders, westers of democratisch, als wij het er maar over eens zijn, dat wij ze moeten verdedigen. Maar welke moeten wij verdedigen? De vrijheid? Ook de vrijheid om anderen te laten verhongeren? De gelijkheid? Ook als die leidt tot de triomf van de middelmaat? De broederschap, ook als die betekent zich bezighouden met het zieleheil van de broeder en dus zich bemoeien met zijn denken en zijn doen? Wij moeten deze begrippen eerst kwalificeren en relativeren. Wij kunnen alleen aanhankelijk zijn aan stukjes van deze waarden. De dichters wisten het wel: ‘Eén wet voor de leeuw en de os is onderdrukking’ en ‘De ware vrijheid luistert naar de wetten’. Aan de eerste uitspraak beantwoordt, behalve onze opvatting van gelijkheid, ook een rigoureus kastestelsel en aan de tweede, behalve onze vrijheid, ook die van de sowjet-staat. Wij willen de gelijkheid wel, maar sommige mensen moeten (volgens Orwells formule) meer gelijk zijn dan andere. Natuurlijk: dit is alles oude, oude koek, maar de verdedigers van de europese cultuur moeten er wel van proeven, als zij zich ten minste met realiteiten willen bezig houden.
Onze waarden vragen niet alleen om een relativering, maar wij zijn het ook nog grondig oneens over de proporties. Bovendien zijn zij op zich zelf niet iets positiefs. In een gerelativeerde toepassing beloven zij nog niets. Zij maken alleen ruimte voor inhouden die nog nader bepaald moeten worden. Men kan er vervoerend en vervelend mee leven. Bekijkt men ze met te veel verwachting, dan vervluchtigen zij onder onze blik. Zij zijn hoogstens een klimaat met een gunstig gemiddelde. Zij verzekeren niet tegen rampen en zij garanderen geen geluk. Zij zijn misschien alles voor wie ze mist, maar zij zijn zeker niets voor wie ze heeft. Niets, een blanco pagina, een vormloze mogelijkheid, een leeg strand, waar het leven minder rechten heeft dan de tijd en de dood.
Wij hoeven de europese cultuur niet te verdedigen. Europa heeft de wereld veroverd en een concurrerende levensvatbare cultuur is er niet. Het communistische blok is een inwendig europees gevaar, niet alleen omdat de wereld europees is geworden, maar ook omdat onze waarden niet anders dan labiel kunnen zijn, in voortdurende beweging, krimpend, groeiend en ‘nihiliserend’ in die zin, dat zij uit niets anders dan zich zelf ontbindende factoren zijn samengesteld.
Het is een goed ding om de pretenties van het communistische blok te bestrijden en zijn expansieneigingen te betomen. De mensen die dat een negatief standpunt vinden en die het positieve van onze cultuur gaan definiëren of verheerlijken, al dan niet onder aanroeping van de naam ‘Europa’, identificeren al te gauw hun eigen ideetjes en vulseltjes met een cultuur die per definitie vrij is, leeg en ongefixeerd. Zo kan men horen verkondigen, dat wij de spiritualiteit, de geest en het geloof moeten beschermen tegen het ‘materialistisch atheïsme’, alsof de tegenstelling tussen vrijheid en terreur zich met deze inhouden dekt.
In zijn afscheidscollege, dat overigens veel behartigenswaardigs behelsde, verkondigde prof. Geyl, dat de praeoccupatie van vele jonge schrijvers met angst en absurditeit in strijd is met de waardevolste tendenzen van onze beschaving. Z.i. zijn dat maar bevliegingen, kortstondige naweeën van de schokken van oorlog en revolutie die geen blijvende invloed hebben op de hoofdstroom van de ontwikkeling. Maar wat is die hoofdstroom? Men kan ook zeggen, dat de oorlogen en de revoluties samen met die nihilistische sentimenten in het brandpunt liggen waarin alle ontwikkelingslijnen van de europese beschaving samenkomen. Hoe kan men trouwens vaststellen, wat hoofdstromen en neveneffecten zijn, als men niet van een vooropgezet idee over de cultuur uitgaat? Voor prof. Geyl is die cultuur blijkbaar een opmars van vitale, veerkrachtige, vrijheidslievende mensen die zich niet afgeven met beuzelachtige vragen naar de zin des levens, die zich niet laten afleiden door angst of wanhoop. Bekijkt men de cultuur echter zonder zijn vooroordeel, dan vindt