opdringt: vriendelijk, vrijgevig en onverstoorbaar.
De verbeten individualist, die zich opsluit in zijn zolderkamer om het beter te weten en hartiger te leven, is, wanneer hij de resultaten van zijn activiteiten bekend maakt, niet strafbaar maar vermakelijk. Hij weet dat, het remt hem in zijn bezigheden, en het is een voorbeeld van de onontkoombare invloed van de samenleving waarin hij, schijnbaar op zijn eigen houtje opererend, zich bevindt. De gemeenschap geeft hem er nog een beurs bij, want zij houdt wel van haar culturele circusbeesten, die het leven voor zichzelf zo moeilijk maken, en voor de anderen zo amusant. Het beest denkt: barst maar, maar zij barsten niet. Zij slenteren rustig verder, van het ene festival naar de andere contour, tot zij thuis komen en hun jas ophangen naast het Delftse porseleinen wandbord met ‘Komt tijd, komt raad’, dat zij met Sinterklaas gekregen hebben.
En wat is daartegen? Zijn wij dan geen gelukkig volk? Is het dan niet wat kinderachtig om over zulke dingen zo'n spul te maken, om op zo'n zure toon te praten over een bereikt ideaal? Zouden jullie soms liever willen, dat wij weer onder een bezetting leefden, of dat wij armer waren, of minder meegaand, of fanatieker in ons geloof, of vaker ziek en eerder dood? Dat jullie de kans kregen te fungeren als de heroïsche, scherpzinnige wegbereiders van een toekomst die er net zo zou uitzien als ons heden? Maak je toch niet zo druk over niets, wees liever blij, tevreden, behoudend en voorzichtig, want morgen kan het labiele democratische evenwicht weer verbroken worden.
Wat valt er terug te zeggen op deze koorzang? Zijn wij de ontevreden hoeders van onze tevreden broeders? Het antwoord op de laatste vraag lijkt mij: ja, al was het alleen al om ons de bemoeizieke broeders van het lijf te houden.
Schrijven is, onder andere, willen bekeren, anderen willen overtuigen. Ook als ik zeg, dat het een mooi ding zou zijn wanneer de
mensen elkaar minder leefregels voorschreven, ben ik er zelf al mee bezig. Ik kan dan aan mijn stelling toevoegen dat ik haar alleen voor mezelf opschrijf, of alleen ‘voor vrienden’, of in het besef dat het toch niet helpt, maar dat maakt mijn schrijven niet minder moraliserend. Zodra een ander de zin onder ogen krijgt, ondervindt hij mijn invloed en is hij het, misschien maar voor een halve seconde, al of niet met mij eens.
Dat is, voor degene die niet gelooft in één moraal voor allen, een oud en vervelend dilemma. Hij wil tegelijkertijd wel en niet de les lezen, wel en niet gelijk hebben. Hij gelooft niet in objectiviteit, maar hij stelt veel prijs op onweerlegbare argumenten. Hij ergert zich vaak aan zijn omgeving, maar hij weet dat het gekkenwerk is om te proberen die omgeving te veranderen. Hij beroemt zich op zijn gebrek aan aanpassingsvermogen, en hij doet zijn best dat gebrek bij meer mensen te laten ontstaan, maar het vooruitzicht van een samenleving vol onaangepasten lijkt hem even ridicuul als angstaanjagend. Hij is een welsprekende stotteraar, een bescheiden stumper die zich vermomt als onbescheiden vlerk en omgekeerd. Hij staat met lege handen op de markt te schreeuwen, en hij is beurtelings boos en lachend onverschillig als het publiek onbewogen langs zijn kraam sloft.