en in de tweede plaats: de problematiek der Europese gemeenschappen, met name de precaire situatie van het Gezagsorgaan der Europese Gemeenschap voor kolen en staal. Wat het eerste betreft, is voor het staal de belangrijke omvang der onbenutte hoogovencapaciteit een verschijnsel, dat aan griezeligheid niet verliest indien geschermd wordt met begrippen als de voorraadcyclische golven. Dat wil het volgende zeggen. Toen alle staalverbruikende ondernemingen vanwege de Suezcrisis en de oververhitte investeringsactiviteit met overspannen vraag naar kapitaalgoederen (schepen, werktuigmachines, auto's) angstig begonnen te worden, werd er over-gedisponeerd en voorraad aangelegd. Een doodgewoon Korea-effect dus, gevolgd werd door een even bekend post-Korea-effect van afbouw der voorraden. Omdat tijdens de superhausse het neven-effect optrad van het gebrek aan arbeidskrachten, is tijdens de afbouw der voorraden in de volgende recessie een deel van de vrijkomende liquiditeiten benut voor het financieren van het in stand houden van het arbeidspotentiëel: men betaalde mensen, die men onder vroegere omstandigheden de straat op had gestuurd. Door de afbouw der voorraden bij de verbruikers, ontstonden deze langzamerhand bij de producenten. Met één voorbehoud. Het had er in de naoorlogse jaren machtig veel op geleken, dat er een correlatie was tussen de stijging van het nationale inkomen (ontdaan van inflatoire prijsstijgingen) en de stijging van het staalverbruik per hoofd der bevolking. Gebleken is, dat hier iets niet klopt. Wat, weet men nog niet. Het verbruik per hoofd blijft gewoon achter, niet alleen in Europa, waar het notoir laag is, maar ook in Amerika en Engeland, dat als economisch fenomeen min of meer tussen Europa en Amerika in ligt. Bij een herstel van de stijgingspercentages der nationale inkomens tot pre-recessie hoogte moet er rekening mede worden gehouden, dat de staalbehoefte gaat achterblijven; met overproduktie-capaciteit in de
staalindustrie als logische consequentie. Deze te grote produktiecapaciteit wordt gecompliceerd doordat door allerlei factoren de walsstraten en de hoogovens de laatste jaren enorm zijn uitgebreid zonder dat verouderde capaciteit werd opgeruimd, aangezien het kwaad der overwegend interne financiering hand over hand is toegenomen en de fiscale stimulansen daarvoor te laat of nog in het geheel niet (Nederland) zijn afgeschaft. Een vrij permanente onderconsumptie van staal ligt in het verschiet.
De staalindustrie is sterk conjunctuurgevoelig en dit ook nog in aanmerking nemend, hebben de samenstellers der Europese Verdragen, met name dat op de Europese Gemeenschap voor kolen en staal omstreeks 1950 al iets vermoed van vrij ernstige crisis-achtige verschijnselen, die zich op gezette baisse-conjuncturele tijden in het Europese gebouw konden voordoen. Gedachtig de theorie van de ingebouwde stabilisatoren (bepaald geen waanzin, maar toen nog niet veel meer dan theorie) is bij de samenstelling van het eerste Europese verdrag (Schumanplan, zeggen de 2 op 50 mannen in de straat, die zich voor deze dingen interesseren) rekening gehouden met de mogelijkheid van het optreden van een ‘crise manifeste’. In zulk een crisistoestand gaf men de Hoge Autoriteit der E.G.K.S. bepaalde bevoegdheden, die omwille van het politieke evenwicht een zekere autorisatie behoefden van de ministerraad, die de regeringen der zes aangesloten landen, West-Duitsland, Frankrijk, Italië en Benelux vertegenwoordigen.
Het is goed om zich te realiseren, dat de bepalingen in het verdrag op de E.G.K.S. terzake van een eventuele toestand van evidente crisis de staalconjunctuur tot achtergrond hadden. Slechts degenen, die intiem betrokken waren bij de structuur van het moeizaam geconstrueerde Verdrag zullen zich dit kunnen herinneren en daarom is het goed het feit eens duidelijk aan de vergetelheid te ontrukken.