een kwestie van ponteneur. Het is mij allemaal veel te eenzijdig met dat uitkijken naar landen waar wij ons zo verwant mee voelen. De Engelsen kijken helemaal niet naar Nederland, evenmin als naar Noorwegen. De verhouding is vergelijkbaar met die in een liefde waar de meestminnende telkens de minstminnende wijst op tekenen van gelijkgezindheid, waarbij de minstminnende dan maar verstrooid van ja knikt.
Het zou nog tot daar aan toe zijn als wij ons tenminste overtuigen konden dat de buitenlandse voorbeelden nuttig en nodig zijn. Het omgekeerde lijkt mij waar. Zij doen integendeel schade, doordat zij gelegenheid geven tot toepassing van een afschuifsysteem. Er worden buitenlandse films vertoond, buitenlandse toneelstukken opgevoerd, buitenlandse romans gelezen, buitenlandse tijdschriften bekeken, niet meer bij wijze van aanvulling en vergelijkingsmateriaal voor het beeld dat men van het Nederlandse leven heeft, maar als berichten over het enige leven dat er bestaat. Aan de overkant van de grens begint het drama, de komedie, de tragedie, het avontuur. ‘Net zulke mensen als wij, maar een beetje gek’: want wij doen alleen gewoon en redelijk - als er zich een drama ontwikkelt, strekken wij een sussende hand uit, en als die weggeduwd wordt roepen wij van slecht en fout en immoreel. Geen wonder dat het leven zich saai en vlak voordoet, want iedere poging om het voor te stellen als bewegende en onoplosbare geschiedenis wordt van links en rechts verdrongen door beginselen.
Ik zeg niet dat het beter zou zijn om geen beginselen te hebben, evenmin als dat het beter zou zijn om de import van buitenlandse litteraire en intellektuële voortbrengselen te verbieden. Zonder beginselen is geen begrip denkbaar, zoals blijkt in de gevallen van mensen, die van de weeromstuit in een ziekelijke vrijzinnigheid zijn vervallen; mijn argument is alleen dat beginselen niet meer zijn dan onze partikuliere werktuigen om de realiteit mee te hanteren, en dat zij als zodanig tegelijk onmisbaar en beperkt zijn. Geen opvatting heeft het intellektuële verkeer zoveel schade gedaan als die dat wij onze belangrijkste waarheden in ons binnenste moeten bewaren, en dat zij met heilig ontzag behandeld moeten worden als zij eens een keer gelucht worden.
Zolang deze opvatting de heersende blijft, kunnen wij Engels en Frans en Duits lezen tot wij erbij neervallen: het zal ons allemaal in Nederland niet aan meer leven helpen. Er is natuurlijk geen sprake van dat de werkelijkheid in Nederland minder complex en minder amusant moet zijn dan elders. Het probleem is alleen dat overal de overtuiging woekert dat Nederlanders, net als Noren waarschijnlijk, nuchter zijn en geen gekke dingen doen: om toch te kunnen zien hoe het leven eigenlijk verloopt, kijken wij bij voorbaat naar het buitenland.
Dat het allemaal weinig helpt, komt doordat buitenlandse auteurs, al zijn zij nog zo universeel van betekenis, toch in de eerste plaats op de intellektuële situatie in hun eigen omgeving reageren, en dus nooit zo direkt in onze diskussie kunnen ingrijpen als een Nederlandse auteur dat kan doen; het komt ook doordat het buitenland veel te groot is en veel te veel leesbaars voortbrengt zodat bijna nooit meer twee Nederlanders dezelfde dingen gelezen hebben, en er dus zelfs bijna geen diskussie meer is om op in te grijpen. Het vaderlandse leven zal nooit interessant worden zolang niet de gewoonte ontwikkeld is om de eigen omstandigheden als volwaardig te beschouwen: serieus, hartbrekend en bespottelijk. Er lijkt mij geen beter motto te stellen voor dit tijdschrift, hoezeer het ook afdoet aan het gewicht van de buitenlandse correspondenties.
Misschien komt er wel eens iets van terecht. De druk der eeuwen is niet licht af te wentelen, en er zal dadelijk gezegd worden: waarom is dat nu weer nodig? De enige noodzaak die ik weet om de visie op Nederland koeler en duidelijker te maken, met minder poëzie enerzijds en minder beginselen anderzijds, is dat de dingen er aardiger en onderhoudender door zullen worden; maar als iemand zegt dat dat een bescheiden ambitie is, wil ik nog doen opmerken dat zij een stuk minder bescheiden is dan de berusting in het vlakke bestaan van een handelsstaat - en zoals men weet, wanneer het om schrijven gaat is bescheidenheid een derderangs deugd.
Het zal er mij dus om te doen zijn de Engelsen als heel anders dan anderen voor te stellen, zodat niemand op hen lijkt, en de Nederlanders wel in de laatste plaats. Dat is een beginsel: laten wij er niet lang bij stil staan, en vooral geen programma uitwerken. Het doel is alleen maar om de nieuwsgierigheid naar Nederland te prikkelen.