Menno ter Braak, Paul Rodenko en de experimentelen
door H. van Galen Last
Paul Rodenko heeft in Maatstaf van december 1958-januari 1959 een nieuw theorietje gelanceerd, dat in het kort hierop neerkomt dat het tijdschrift Podium en de experimentele dichters de eigenlijke voortzetters zijn van de ‘ware’ Forum-traditie, terwijl Libertinage daarentegen de ‘verkeerde’ Forum-traditie voortzette. Maar laten we hemzelf het woord geven: ‘Het “intellect” dat door Forum centraal gesteld werd’, schrijft hij - en het is meteen al niet waar want Forum stelde de complete persoonlijkheid centraal - ‘heeft nl. zelf twee kanten: een kritische en een avontuurlijke, “reinigingsdienst” en ontdekkingsreis’. Die reinigingsdienst heeft bij Forum, zegt Rodenko, altijd een ‘overwegende rol’ gespeeld, en hij vindt dat zelf ‘terecht, want er viel (en valt nog altijd) heel wat te reinigen...’ Podium wilde dan ook wel een reinigingsdienst zijn, ‘maar anderzijds beseften we dat het toch niet in de eerste plaats om het kritische en polemische ging - al bracht onze leeftijd mee dat we juist voor de kemphanen Ter Braak en Du Perron de grootste bewondering hadden’. Uit welke redenering kan worden opgemaakt dat de redacteuren van Podium de grootste bewondering hadden voor wat terecht een overwegende rol speelde, hoewel die redacteuren tegelijk beseften dat het niet in de eerste plaats ging om wat terecht een overwegende rol speelde en hun grootste bewondering had. Hoe ver Rodenko's grootste bewondering kan gaan, blijkt uit de zin die onmiddellijk volgt op die ik zo juist citeerde: ‘Maar achter een eenzijdige cultus van kritiek, spot en ironie verbergt zich maar al te vaak een conservatieve levenshouding, achter de afkeer van de “holle
frase” de afkeer van alles wat het degelijke, oudhollandse koopmansverstand te boven gaat; dit koopmansconservatisme nu had ik onmiddellijk in Ter Braak geroken...’ Ik zal niet doorgaan met Rodenko op de voet te volgen. Het is alleen nodig te zeggen dat hij op deze manier doorgaat met te schrijven dat er volgens hem eerst een avontuurlijke, ‘nomadisch’ en gepassionneerd denkende Ter Braak was, wiens denken later ‘onder de druk der omstandigheden’ tot een ‘voorzichtig schipperen’ is geworden. De eerste is dan de ware Ter Braak, de latere de onware.
Deze theorie van een dubbele Ter Braak is onzinnig. Iedereen die hem goed heeft gelezen zal weten dat zijn ‘schipperen’ niets met voorzichtigheid te maken heeft gehad - zoals hij trouwens met zijn leven heeft bewezen. En die lezer zal ook weten wat te denken van de poging om Ter Braak ‘koopmansconservatisme’ in de schoenen te schuiven.
Maar al ontbreekt hier alle logica en alle werkelijke kennis van Ter Braak's werk en persoonlijkheid, Rodenko speculeert wel handig op een misschien onuitroeibare, want waarschijnlijk goeddeels verborgen behoefte van een groot deel van het Nederlandse publiek om in een koude, spottende, cerebrale, destructieve, onpoëtische Ter Braak te geloven, in een man die nooit eens gewoon léven kon, die alles ontluisterde, alles stukredeneerde. Deze visie op Ter Braak heeft ook veel te maken met het oude vooroordeel dat critisch, essayistisch werk uitsluitend met het intellect is geschreven en zich alleen tot het intellect richt; dat er aan het essay een dimensie ontbreekt, dat men met het essay niet ver komt als met het wil hebben over de ‘raadsels’ van het leven. Deze opvatting is door Ter Braak en Du Perron zelf al afdoende weerlegd, zoals het ongenuanceerde, door en door ongevoelige beeld van Ter Braak al jaren geleden in elkaar is getrapt door H.A. Gomperts. Maar Rodenko kent te goed de kracht van de irrationele wensen van zijn publiek. Zonder blikken of blozen lijmt hij dat beeld dus weer aan elkaar en zet daar nog een bolhoedje op: Ter Braak is nu niet alleen harteloos, spottend en ironisch, maar hij is dat op de wijze van de conservatieve, voorzichtige Hollandse koopman, die zich geen knollen voor citroenen laat verkopen. Het is een typerend trucje van Rodenko, een trucje, nauw verwant aan het tekenen van baarden en snorren op de overbekende portretten in hun geschiedenisboekjes door middelbare scholieren. Op zichzelf een onschuldige bezigheid die soms komische effecten kan hebben, maar in dit geval wordt het trucje niet alleen in alle ernst vertoond, het heeft ook nog een angel. Door middel van déze Ter Braak hoopt hij immers Libertinage (en Tirade) te treffen, welks redacteuren zo dom zouden zijn om zich op díe Ter Braak te beroepen. En dat ‘treffen’ kan misschien ook wel,
bij het publiek van