De Hollandsche Lelie. Jaargang 29
(1915-1916)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen vrede-klank.‘Die kleinigheden steelt, is een misdadig schepsel;
Die heele landen steelt, dat is een groot persoon;
Die brand sticht in een huis, die moet er straf voor dragen;
Die dorp en stad verbrandt, verwerve roem tot loon;
Die éénen mensch vermoordt, is een afschuwelijk wezen,
Maar die er duizend doodt, verdient een lauwerkroon.
O! Heer! verlos ons van de gekken en de boozen,
En stel hun zedeleer als duiv'lenleer ten toon.’Ga naar voetnoot1)
Mijn oor heb ik te luisteren gelegd tegen de aarde; eerst hoorde ik van heel nabij een menselike stem - de hoefslag van een paard - toen werd het stil om me heen - héel stil; - langzaam klonk er, als komend van verre op de golvingen van de ether, een zacht geruis - als het ruisen van een watermolen bij felle stroom - toen schenen wel klanken zich te vormen - vreemde klanken - en hoe langer ik luisterde - mij inspande die chaos van klanken te definiëeren - hoe aangrijpender ze werden. Ja, dit nu was het gruwbare wee, nu en dan overstemd door het machtige gedonder der wapenen. En ik zag een lange, schijnbaar eindeloze stoet - treurende vrouwen, bleek en vervallen - huilende kinderen, en ver, ver weg van deze klagende vrouwenschaar een andere eindeloze stoet - eerst een onafzienbare rij dooden - gedragen door hun makkers, honderden - duizenden - er scheen geen einde aan te komen. Ik huiverde, trachtte mij af te wenden - maar ze waren overal - ook zwaar gewonden - kreupelen - blinden - waanzinnigen. - Weer huiverde ik. Toen werd ik plots geboeid door een heldere mannenstem. ‘Overwinnen,’ sprak hij, ‘zal geen van beide partijen - neen er zit niets anders op dan zich remise verklaren.’ Het was een groot Staatsman - en men hoorde het, zijn woorden waren wel overdacht. Deze oplossing klinkt als een vrede-klank. Immers zullen de volken strijden tot het uiterste, tot de laatste man - wat dan -? Eén granaat strijkt langs een loopgraaf van dertig, veertig man - héel even klapwiekte de dood met zijn grauwe vleugels - alle leven is uitgeblust - onherroepelik die ééne daad. Neen, wek ze niet, 't is al vergeefs, laat ze rusten. Voor hen zijn immers anderen, jonge, blozende mannen, bijna nog kinderen. Och, wij weten het wel, met de grootste zorg worden de gewonden weer opgekweekt. Prachtige operaties worden gedaan, en zijn ze eindelik hersteld, na maanden van lijden, dan -, weer naar het front - een goed gemikte kogel doet het jonge, kostbare leven eindigen. Bah - is het geen afgrijselik spelen met de ernst van een mensen-leven?
Maar het goede moet eindelik zegevieren. De bozen zullen wij humanisten ketenen in onverbreekbre kluisters. De Algoede zal zijn eeuwige wetten van liefde hernieuwen - de vrede handhaven. De zedelike wereldorde laat zich niet aan banden leggen. Zoo nu en dan hoort men het klapwieken van de vredesengel - het is een machtige drom van Engelen, steeds scharen zich meerdere bij de stoet - en eindelik zullen zij de boosheid overwinnen - de vrede stichten. Maar gij allen, die hebt de macht, bewerkt de vrede - verhaast de vrede. Breng het rampzalige oorlogsspel tot een einde, en verklaart het ‘remise’. MADELEINE HEIDESTEYN. |
|