Vóór Geesje kon antwoorden, was Peter al binnen.
Hij hield zijn muts in krampachtig saamgeknepen handen, de oogen vol angstig vragen. Met haar schort voor de oogen ging Sientje stil heen. Zij had geen hoop meer: Miekie zou zeker sterven. Peter trad op de teenen vóór Miekie's bedje. Toen schrok de man achteruit, en een blik vol doodelijke ontsteltenis trof Geesje.
‘Ach God! ach God!’ hoorde ze hem fluisteren, en toen keek hij Geesje zoo vreeselijk bedroefd aan, terwijl ze hem met een bevende, schorre stem, hoorde zeggen: ‘Is er dan geen hoop meer, Geesje?’
‘Stil Peter,’ hijgde Geesje, ‘praat niet zoo hard, ze slaapt, geloof ik.’
De man begroef 't hoofd in de handen, en snikte 't uit. Miekie sloeg de moede oogjes op; Peter bukte zich naar haar toe en even kwam als een weerlicht glans van herkennen in de flauwe blauwtjes, die hij altijd zoo helder en stralend gezien had, als 't kind naast hem voorthuppelde. Peter greep Miekie's handje en hield 't tusschen zijn groote handen, zoo teer, of hij een vogeltje koesterde. ‘Zal oome de kleine knuisjes weer warmen, Miekie?’ vroeg hij, teeder als een vader. ‘Gaane we dan weer samen buiten spelen als ze beter is?...’
Miekie's bloedelooze lipjes prevelden onverstaanbare klanken, toen vertrok 't mondje tot een bijna onmerkbaar glimlachje en vielen de oogjes weer toe.
‘Heb je 't gezien, Geesje?’ stamelde Peter. ‘Ze heeft even gelachen.... Was dat nou maar een teeken van onze Lieve Heertje dat ze nog beteren kan’.... Geesje hoorde niet wat hij zeide. Diep over Miekie heengebogen luisterde zij naar de korte, stootende ademhaling van het kind, en raakte even haar voorhoofd aan.
't Scheen wel of dit iets minder gloeide dan daar straks, en ze verbeeldde zich 't ook niet langer: 't liefje sliep nou heusch!
Dien dag zou waarschijnlijk de crisis zijn, dan was 't er op of er onder, had de dokter tegen Sientje gezegd. Geesje mocht dit niet weten. De geneesheer had dadelijk gemerkt, dat zij de moeder was van 't kind, en 't kon Geesje nu ook niets meer schelen al wist de heele wereld het. Ze kon bijna niet meer voort, viel telkens op haar stoel in slaap van louter uitputting, om vol schrik en zelfverwijt na een paar minuten weer op te springen. Dien nacht kòn ze niet langer, haar krachten waren òp.
‘Ik blijf bij Miekie waken,’ zei Peter eenvoudig weg of dit zoo vanzelf sprak, ‘en jij moet gaan slapen, Geesje.’ Hij keek haar meelijdend in 't grauw bleek gezicht, met de roode, onrustig knippende oogen.
‘Een oogenblikje dan op mijn stoel,’ gaf Geesje toe, met 't gevoel, dat Miekie veilig bezorgd zou zijn in Peter's hoede.
Sientje wou ook wel helpen, maar zonder dat ze 't wist, viel ze telkens in slaap. ‘Peter zou waken, zeker, Peter zou waken.’
Geesje voelde nog hoe een kussen voorzichtig onder haar hoofd werd geschoven, en haar voeten op een andere stoel werden gelegd. Toen wist ze niets meer, 't uitgeputte lichaam eischte zijn rechten. Uren verliepen. Sientje en Gijs slopen binnen, de dokter kwam en ging; niets wekte Geesje uit haar loodzwaren slaap. 't Eerste hanengekraai wekte haar eindelijk en dadelijk vloog ze op. Nu hield Peter den vinger tegen de lippen en schor fluisterde hij: ‘Ze slaapt nog altijd, en ze is maar één keer wakker geweest om te hoesten. De dokter heeft gezegd, dat 't nog erg oppassen is, maar.... dat ze 't nou wel houden zal....’
Naast elkander bogen de ouders zich nu over 't slapende kind, en luisterden naar de zooveel rustiger ademhaling, zagen 't weldadig zweet op 't bleeke voorhoofd parelen.
En toen schreiden ze samen, maar nu van stille vreugde.
‘Geesje,’ sprak Peter zacht aan haar oor, ‘als Miekie beter wordt, laat ze dan van ons allebei wezen. Ik heb haar toch zoo lief, mijn klein, aardig deerntje. En Geesje, ik zal ook goed maken, wat ik aan jou ben tekort gekomen. Toe dan, Geesje, je zult er nooit berouw van hebben als je mijn vrouw wordt.... dat beloof ik je heilig.’
En Geesje knikte, en sprak stil voor zich heen: ‘As ze beter wordt, Peter’....
Elken dag kwam Peter kijken, en iederen dag vond hij Miekie wat beter, tot de dokter met een gerust hart kon verklaren: ‘Nu is alle gevaar geweken.’
Innig dankbaar stonden de ouders bij Miekie's bedje, en keken op 't herstellend kindje neer.
‘Nu zal je eens zien, hoe gauw die weer glans in haar oogjes en kleur op haar koontjes krijgen zal!’ voorspelde Peter. Toen tastte hij verstolen naar Geesje's hand en trachtte haar tot zich te trekken. Even bood zij tegenstand. Doch in haar vreugd