en een middelpunt voor de tallooze toeristen, die 's zomers in deze streken rondwandelen. Brunnen geeft vanaf de boot, waarop men rondvaart, wel het schoonst denkbaar gezicht; met zijn witte hotels tegen den steilen achtergrond maakt het een schilderachtigen indruk; en vanuit die hotels heeft men een gezicht op de Urnersee, die zich als een nieuw deel van het groote meer nu voor de vaart opent, dat onvergelijkelijk schoon is. Zoodra men dit deel invaart, valt het oog op den grooten steen, welke ter hoogte van 25 M. is nedergezet bij den 100-jarigen geboortedag van Schiller, die in zijn ‘Wilhelm Tell’ dit deel van Zwitserland zoo aangrijpend mooi beschreef; en het is alsof men met dien steen tegelijk komt midden in de herinnering aan het leven en aan den strijd van Wilhelm Tell. Aan den oever ziet men de drie bronnen van de Rütli; aan den overkant verheft zich met groote rotsbogen de Aehsenstrasse en weldra legt de boot aan voor het station Tellsplatte, vanwaar een kort wandelingetje voert naar de Tellskapelle, in 1588 door het kanton Uri opgebouwd op de plaats waar Tell, naar de sage luidt, tijdens den storm van het schip van den Landvoogd Gessler zou zijn gesprongen, en in 1860 opnieuw opgebouwd en met muurschilderingen door den Bazelschen schilder Stückelberg versierd. En terwijl de Aehsenstrasse steeds den weg van het meer volgt, nadert de boot Fluelen, het uiteinde der reis, het lief gelegen dorp, dat de ingang is als het ware van het Reusstal, waarbij pyramidevormig zich de Bristenstock als hoogste punt daarboven slingert.
Fluelen is in meer dan een opzicht een merkwaardige plaats. Van daar maakt men een klein uitstapje naar het zoo typisch Zwitsersche dorpje Altorf, dat mede aan de Tellsage een groote poëzie ontleent. Maar Fluelen is ook het laatste station op den Zwitserschen bodem, voordat de trein, die vanaf Luzern zich steeds heeft geslingerd langs het meer en door de lange tunnels heen, den reizigers menig indrukwekkend kijkje heeft gegund op het meer, zijn weg neemt temidden van de donkere rotsmassa van den St. Gothard, welke nu reeds meer dan vijftig jaren, dank zij de energie en de technische bekwaamheid van den grooten Franschen ingenieur, die aan dit werk zijn leven gaf, Italië toestaat dagelijks de treinen uit Europa te ontvangen. De St. Gothard-baan is de eerste van dezen aard die de wereld heeft mogen kennen; sedert zijn er meerdere gevolgd, niet alleen in dit rotsachtige deel van Europa, maar ook daarbuiten in Zuid-Amerika. Doch de St. Gothard-baan is haar roem van eersteling blijven behouden en een reis door de twintig minuten lange donkerte van zoo'n reuzenwerk blijft altijd nog een emotioneel moment in het reisplan. Fluelen is dientengevolge ook op het programma der doorreizenden een naam, een naam die meetelt en een naam die wat zeggen wil. Nog meer dan dat, het dorpje is zoo anmutig mogelijk gelegen en er straalt reeds vanaf het eerste oogenblik dat men het ziet een charme en een poëtische kracht vanuit, welke men zich moeilijk grooter zou kunnen denken, en welke zeer zeker nog verhoogd wordt door de sobere grootheid, welke er spreekt uit de opeengehoopte bergmassa, waarvan men, niettegenstaande den tegenwoordigen omvang, toch weet dat het menschelijk vernuft er een doorgang in heeft weten te boren voor het dagelijksch verkeer. En naar de andere zijde opent zich vanuit Fluelen de bekende Aehsenstrasse, die met hare in de rotsen gehouwen bogen telkenmale uitzichten op het meer veroorlooft, welke onwillekeurig doen stilstaan en welke dikwerf
de wandeling langer maken dan een ongeoefend toerist zich kan voorstellen.
Wie aan de Vierwaldstättersee denkt, denkt ook onmiddellijk aan den Rigi.
Want in de laatste jaren zijn naar vele hooge bergen, men kan bijna zeggen sedert men ook den Jungfrau op dusdanige wijze trachtte te beklimmen, naar alle hooge bergen Zahnradbahnen gelegd, en toch, hoewel daardoor ongetwijfeld voor den toerist schoonere en wijdere uitzichten zijn verkregen dan dat hetwelk de Rigi geven kan, is de opgang naar de Rigi gebleven wat zij altijd geweest is en is een bezoek aan zijn top blijven behooren tot het beste programma der reizigers. Eerst in de achttiende eeuw wordt melding gemaakt van zijne bestijging, doch 't was pas na het vredescongres van 1815, dat werkelijk de groote stroom zich naar de Rigi keerde.
In 1816 werd op den top het eerste, zeer bescheiden ingerichte logement gezet, dat in 1818 voor een veel beter en veel ruimer ingericht moest plaats maken, en dat nu sedert lang verdrongen is door de rijk ingerichte hotels, welke men op verscheiden hoogten van den berg vindt. De Rigi is een samenvoeging van drie bergen, die een ruimte van acht tot tien uur in den omtrek beslaan, die naar het Noorden steil afloopen, doch naar