Mevrouw van den Hoven kijkt 'n beetje verlegen. Ze houdt niet van ernstige discussies en is er ook niet op klaar. Ze weet alleen te zeggen: ‘Hoor es, Bets, je wordt net 'n fijne dominee.’
‘O, neen Mevrouw, de dominees laten zich nog zoo bitter weinig aan de dieren gelegen liggen, en de fijne dominees keuren het bepaald af, dat wij rechten voor ze vragen. Ik kan mij eigenlijk niet voorstellen, hoe men zich 'n volgeling van Christus durft noemen, zonder in opstand te komen tegen de manier, waarop de dieren in de maatschappij worden behandeld.’
't Is een oogenblik pijnlijk stil. Ieder kijkt eens even naar Mevrouw Maas, de vrouw van 'n vrijzinnig predikant. Men weet, dat zij de vrouw niet is, om dit zoo te laten passeeren.
Ze vat de zaak nogal luchtigjes op en verklaart, zich 'n stuip te zullen lachen, als d'r man over de hondjes en katjes gaat preeken. ‘Maar d'r is nog geen gevaar, hoor! M'n man vindt ook, dat men tegenwoordig àl te gek tegenover de dieren doet.
Niet - hij zal zelf de beesten geen kwaad doen, maar hij houdt niks van al die overdreven, nieuwerwetsche ideeën. Dat gelamenteer over dierenmishandeling - hij ziet er niks van, zegt ie!’
Mevrouw van Bosse krijgt nu ook moed.
‘Mijn man zegt, 't gaat met de beesten net as met de werklui. Die motten ook niet veel doen en 's Zaterdags liefst dubbel centen.’
Dan de dominee's vrouw weer:
‘Dat bestrijden van de vivisectie is ook zoo'n malligheid. In plaats van de dokters d'r gang te laten gaan, wil men ze tegenwerken.
Hoeveel mooie operaties hebben we niet aan de proeven op dieren te danken! Toen ik van die quaestie hoorde, heb ik 't maar dadelijk ronduit aan onzen dokter gevraagd. Nou, die is toch knap genoeg zou ik zeggen. En wat zegt ie: “hoor es, Mevrouw,” zegt ie, “bestrijding van de vivisectie is iets ziekelijks. De menschen, die er in willen meepraten, weten er niks van. Wij alleen kunnen over vivisectie oordeelen, en wees nu maar gerust, Mevrouwtje, die proeven hebben ook niet veel om 't lijf. Bovendien, als uw kindje met diphtheritis ligt, en zijn leven gered kan worden door het dooden van een konijntje, zoudt U dan zeggen: laat dat konijntje leven? Neen, ziet U wel?
Ik dacht wel, dat U genezen zoudt zijn.”
Nou, na dien tijd verdiepen m'n man en ik ons niet meer in die zaak.’
Bets had een hoofd, of 't zou barsten.
‘Dames, U weet, merk ik, nog niets van de vivisectie.
Maar ik wel - ik heb er over gelezen, en 't is een onvergeeflijke zonde van den mensch, daaraan de dieren op te offeren. Ze worden dagelijks bij duizenden in de laboratoria gefolterd op de wreedste wijze. Niet één konijntje, maar millioenen dieren worden voor de serum opgeofferd. En 't zijn niet alleen leeken, die de vivisecties bestrijden, er zijn ook knappe doctoren onder.
Toe, mag ik U es van die lectuur zenden?
Och, ik wou zoo graag dat ieder wist, wat de vivisectie beteekent.’
‘O, bah, neen, niet aan mij!’
‘Ook niet aan mij.’
‘Grut, neen hoor, ik moet er ook niks van hebben.’
‘Och, kom,’ meent Mevrouw Maas, ‘laat ieder doen as ik, en z'n dokter vragen naar z'n oordeel!’
‘Maar Mevrouw,’ strijdt Bets, ‘we moeten toch niet bij den alcoholfabrikant gaan hooren, of de geheelonthouders gelijk hebben.’
‘Nou, Bets,’ valt Mevrouw van Bosse lachend in, ‘as je aan den fabrikant begint, kom ik tegen je opstrijen. Weet je wel, dat duizenden van je lieve arbeiders gedaan krijgen, as de alcoholfabrieken het werk staken?’
Mevrouw van Hoorn wil dit discours graag doen eindigen en valt bemiddelend in: ‘Nou, die zouden wel weer gauw ander werk vinden!’
Doch Bets roept vol vuur: ‘Neen, dat zouden ze niet, Mevrouw, maar wij zouden ze natuurlijk allen helpen, om beter werk te vinden!’
Ieder kijkt naar 't jonge meisje en vindt, dat ze er allerliefst uitziet, maar haar begrijpen doen ze geen van allen!
Zacht is de kamerdeur opengegaan! - 'n knap, breedgeschouderd jongman, met 'n paar schrandere oogen in z'n hoofd, komt opgeruimd binnen.
‘Hè,’ roept Mien, ‘gelukkig, daar is Piet.’
‘Je meisje is geducht aan 't preeken geweest,’ zei Mevrouw van den Hoven.
‘Ja, Bets?’ vraagt Piet na de eerste begroeting.
‘Nou, je hebt er warme wangen van.’
Hij legt z'n koude handen er tegen. ‘Voel, ik ben koud geworden bij mijn preeken.’
‘Dat zal dan mettertijd goed komen, als je dominee bent, dan houdt jullie altijd 'n