man en geen cent’ vol te houden. Men voelt toch dat het meest vredelievende volk ongewapend geheel en al een speelbal is van zijn machtige gewapende huren.
Maar wat gaf het Transvaal en Oranje-Vrijstaat dat zij duizenden menschen opofferden om hun vrijheid tegen Engeland te verdedigen?
Absoluut zeker wist men vooruit wat het einde van dien oorlog zou zijn. En wat blijkt nu? Dat het grootste aantal van die menschen, die slechts enkele jaren geleden streden voor hun vaderland, zoo met hun nieuwe vaderland zijn ingenomen, dat zij nu daarvoor even dapper vechten. De gesneuvelde Boeren uit den oorlog met Engeland zouden mal opzien, als zij nu zien konden, hoe volkomen nutteloos en noodeloos zij hun leven wegwierpen voor niets.
Doch hier raken wij aan den kern der zaak, het verouderde, en toch nog zoo machtige begrip ‘vaderlandsliefde.’ Alleen door dat af-te-schaffen kan men in het vervolg oorlogvoeren voorkomen. Zoolang ieder volk zich tot aan de tanden gaat wapenen, om zijn grenslijntje te verdedigen, moeten oorlogen aan de orde van den dag zijn.
In 1814 sprak Napoleon tot een Commissie uit den Senaat en erkende daarbij zijne fouten. Hij zeide toen o.a. ook: ‘Ik had de geheele natie te wapen moeten roepen, en ik erken, dat de hedendaagsche maatschappelijke begrippen, de verzachting der zeden, niet gedoogen, EEN GEHEEL VOLK TOT KRIJGSVOLK TE MAKEN.’
De maatschappelijke begrippen en de zeden zijn er dus in die honderd jaar niet op vooruit gegaan. Tegenwoordig moet wel een geheel volk soldaat worden. Indien men werkelijk aanneemt, dat het begrip vaderlandsliefde niet verkeerd is, dat het werkelijk ingeburgerd is, waarom laat men dan het dienen als soldaat niet geheel en al vrij? Men zou kunnen beweren, dat dan door de mannen die wel soldaat worden, het vaderland ook van de vaderlandsloozen verdedigd wordt, en dat dit onwettig en niet eerlijk zou zijn. Eenerzijds is het niets minder dan de vroegere loting, maar buitendien waarom moet aan den anderen kant iemand gedwongen worden zijn leven te wagen voor iets waaraan hij geen waarde hecht.
Juist het feit, dat in alle landen de mannen gedwongen worden om soldaat te worden, is een bewijs, dat er geen vrijwilligers genoeg zouden zijn om de militaire kaste in stand te houden. Le combat cesserait faute de combattants en dat zou jammer zijn!
Maar even jammer is het, dat de Sociaal-Democratie niet aangedurft heeft de konsekwensies van haar beginselen. Overal had ze moeten stemmen tegen de oorlogsbegrootingen, maar ‘chassez le natural, il revient au galop.’ Ook de sociaal-democraten zijn chauvinisten in hun hart.
Van een sociaal-democratisch standpunt bezien is het dus volkomen juist front te maken tegen iedere legeruitbreiding, en tegen iedere opdrijving van de uitgaven voor de vloot.
Slechts dan mochten ook de Sociaal-Democraten hun stem aan dergelijke ontwerpen geven, indien werkelijk een sterk leger een waarborg was voor den vrede. De Geschiedenis heeft geleerd, dat juist het tegendeel waar was. Niemand had beter leger dan Napoleon, en een nu erkend historisch feit is, dat Napoleon zelf steeds vrede wenschte. Toch moest hij oorlog voeren niet ondanks, maar wegens zijn sterk leger.
En het tegenwoordige machtige Duitschland, het is tot den oorlog gedwongen, ook al weer niet niettegenstaande zijn machtig leger, maar juist daarom. Het militairisme eischt een krachtig leger. Het militairisme van een andere staat eischt de vernietiging van dat machtige leger, omdat zulk een leger een bedreiging is voor den vrede. Het oude liedje dus, men voert oorlog om vrede te krijgen, zonder te bedenken, dat men zonder dien oorlog te voeren, vrede had en behield. En evenzeer zonder er bij te bedenken dat steeds iedere oorlog andere oorlogen als gevolg na zich sleept.
Dat leert ons ook de geschiedenis van Jena en Sedan en dat zal de toekomst ons ook omtrent dezen oorlog van 1914 tot 19.. doen zien.
Geraadpleegde Litteratuur.
|
1. | Thiers, Le Consulat et l'Empire. |
2. | Henry Houssaye, La journée d'Iéna. |
3. | Müffling, Darstellung der Schlacht bei Jena und des Treffens bei Auerstadt. |
4. | v. Lettow Borbeck, Der Krieg von 1806 und 1807. |
5. | Foucart, Campagne de Prusse, 1906. |
6. | v.d. Goltz, Rosbach und Jena, kriegsgeschichtliche Studie. |
7. | KIopfleisch, Die Schlacht bei Jena. |
8. | Leydolph, Die Schlacht bei Jena. |
9. | Montégut, Le Maréchal Davout. |
10. | Souvenirs de Bourgogne. Auxerre et le Maréchal Davout. |
11. | Mémoires de Philippe de Ségur. Un aide de camp de Napoléon. |