het werkelijke leven van den inlander. Hij haat ons als indringers en zal dat blijven doen, al mag zijn Oostersch phlegmatisme dit meestal voor ons verborgen houden. Hij haat ons met het zelfde recht waarmede wij de Spanjaarden eens gehaat hebben. Het zal niet en nooit gelukken zijn geestdrift op te wekken voor onze belangen, want de défensie onzer koloniën is ons belang en niet het zijne. Of hij beheerscht wordt door Hollanders of andere weldoeners, dit zal hem vrij wel koud laten. Men geloove vrij dat de domgewaande inlanders, door hun priesters en dank zij Japansche en andere invloeden, heel wat beter ingelicht zijn dan wij vermoeden.
Bij het beroep op den steun der inlanders, bij het verdedigen onzer bezittingen, vergete men toch niet dat Indië, als gemeenebest, in de verste verte niet te vergelijken is met Canada of Australië. Hier vindt men, vooral in het eerstgenoemde, feitelijk een Europeesche, een Engelsche, bevolking, die nog in raseigenschappen, noch in karakter van de moederland-bevolking belangrijk verschilt en wier materieele belangen werkelijk één zijn met die van Engeland. Dat de inlandsche bevolking van Ned. Indië, bij de défensie onzer koloniën, haar eigen belangen zou verdedigen, is een leugen en, omdat dit een leugen is, zal elk plan dat daarop gebaseerd is onverbiddelijk falen.
‘Als kolonie in handen van Nederland zou Indië slecht verdedigbaar zijn geweest, als gemeenebest is het dit zeer goed; ieder goed georganiseerd, goed bestuurd, van rijke hulpbronnen voorzien en door een flinke vaderlandslievende bevolking bewoond land kan gerekend worden, het vermogen te bezitten zich onder goede leiding op geduchte en afdoende wijze te weren’, troost de Rotterdammer (die in zijn binnenste misschien die ‘afdoendheid’ van dat verweer wel in twijfel trok.)
Welnu, men kijke eens naar België, Servië en Montenegro! Die hadden immers organisatie, hulpbronnen en eene zeer vaderlandslievende bevolking! Holle, banale algemeenheden die een nadenkend mensch niet van de wijs brengen.
De echte imperialisten zoowel als de verkapte trachten bovendien hunne oogmerken te bereiken en te bevorderen door aan te bevelen het zoeken naar Japan's vriendschap (gelijk de hond die de hand likt van dengene die hem slaan wil): ‘Er moet ernstig naar worden getracht tusschen Ned. Indië en Japan de betrekkingen te verbeteren en uit te breiden. De onheilsprofeten, die steeds met het Japansche spook schermen en Nederland in angstvallige terughouding van zijn machtigen Aziatischen buurman zouden willen afzonderen, zijn wel even groote vijanden van Ned. Indië als de Takekosji's en Hosaka's. Een politiek van voorbehoedmiddelen, gelijk zij er een zouden wenschen, vermeerdert het gevaar, brengt het nader in stede van het af te wenden.’
Als er iets mede kan werken om ons klein te maken in de oogen van anderen (Japan!), dan is het zeker deze politiek van ‘vriendschap’-zoeken, welke politiek wij geneigd zouden zijn te bestempelen met ‘likken’.
Wil men bovendien nog eens uit al deze bedrijven zien, hoe wij werkelijk wel bewust den weg van het imperialisme zijn ingeslagen, dan lette men eens op hoe men ons reeds in de strikken van het internationaal-politieke-warnet wil dringen: ‘Bemerkt Japan’, (aldus de Rotterd.) ‘dat zijn belang niet langer door onze zwakheid wordt bedreigd, leert het beseffen, wat het eigenlijk aan zijn buurman heeft, dan zal, ondanks de teleurstelling in de kringen van Zuidzee-expansionnisten - de verhouding tusschen beide landen op vasten, uitnemenden voet gevestigd zijn.’
In goed Hollandsch wil dit zeggen dat wij voor Japan een veiligheidswaarborg zouden zijn tegen Engeland, want iets anders is hier niet uit te lezen. Maar al spoedig volgt hierop:
‘Wellicht zou het nog aanbeveling verdienen bij een andere mogendheid, die in haar verhouding tegenover Japan in het verre Oosten gelijksoortige belangen heeft, eenigen steun te zoeken.’ Dit is dus, juist omgekeerd, een maatregel tegenover Japan, (want die ‘andere mogendheid’ is Engeland.)
Op die wijze zouden wij er al aardig tusschen zitten!
Eigenaardig is het, in dit verband, dat thans voor het eerst een diplomaat als gouverneur-generaal naar Indië gezonden is.
Volgens deze politiek zouden wij naar twee kanten vriendschap te zoeken hebben en indien het eens tot eene ernstige spanning tusschen onze ‘vrienden’ onderling mocht komen, dan zouden wij den sprong in het duister hebben te wagen, n.l. het kiezen van een der partijen, waarmede onze onafhankelijkheid vrijwel begraven is!
C. VAN BEMMEL arts.
Bleskensgraaf, 10-4-'16.