II.
Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap.
Ik had me eigenlijk voorgenomen, getrouw aan mijn in het voorlaatste nommer meegedeelde tam-wording, ditmaal weer eens heel zachtzinnig uit den hoek te komen, met de een of andere oudbakken gemeenplaats over de liefde, of over de schoonheid, of over de nuttigheid, enfin over een van die tallooze leuterkouserijen, waarmee dagelijk de menschen elkaar wat op de mouw spelden inzake wederzijdsche kuischheid, fatsoenlijkheid, godsdienstigheid, plichtbetrachting, enz. enz. - al te maal moois waarvan niemand één woord méént als het op de daad, op de toepassing aankomt. Maar.... dat wordt immers ook door niemand verlangd! -
Daar viel m'n oog op een gemengd berichtje uit de Nieuwe Courant (om U de waarheid te zeggen maak ik 't me reeds nu, óók vóór ik m'n redactrice-schap neerleg, niet zwaar meer met couranten-gezeur lezen):
Op de Prinsessegracht viel gisteravond een 34-jarige conducteur der H.T.M. van een tramwagen, waar hij bovenop was geklommen. De man brak vermoedelijk zijn rugwervel en werd door den Eerste-Hulpdienst naar het Gemeente-ziekenhuis gebracht.
Gevonden m'n tekst. - Over de vrijheid, gelijkheid en broederschap, natuurlijk!
Waarover immers kan je het in onze van vaderlandslievende gevoelens, van vooruitstrevendheid, van liberalisme, van zich ‘gemeenschaps-leden’ der maatschappij, enz., enz. noemen, beter hebben dan over zoo een ècht mooie leuze!
Nietwaar? We zijn de tijden te boven van stand-hoogmoed, van geld-aanbidding, van bekrompen op elkander neerzien, omdat de een wat meer in de maatschappij beteekent dan de ander!
We zijn nu zoo ‘verlicht’. En we hebben zoo'n massa nieuwe godsdiensten uitgevonden, boven en behalve dien oud-beproefden christelijken, waarnaar we ons allen noemen, en waarnaar we zoo prachtig doen - gelijk afdoende blijkt uit deze hedendaagsche humaan-gevoerde, door de Engelschen en Duitschers onder biddend opzien volbrachte algemeene doodslagerij van elkaar. Bovendien hebben we nog het socialisme met zijn vertakkingen van vrijzinnig-democraten en christen-socialisten, enz., enz. Speciaal 't journalisten-zoodje doet zoo recht in dit soort vrijzinnigheid en liberalisme, enz.!
Ziet, hoe hartverheffend-broederlijk, hoe ècht-rein-menschelijk gevoeld doet U dan aan dit gemengde-berichtje: ‘De man brak vermoedelijk zijn rugwervel’. -
De man.....
Stel je voor dat het ongeluk eens was overkomen aan 'n Edel-Achtbare, aan 'n Hooggeboren, of Hoog-Welgeboren Heer, of, last not least aan 'n minister!! - - Om niet te spreken van ander ‘hooggeplaatste’ ingezetenen, met veel, veel geld, en veel, veel invloed. - -
Dan hadt ge niet gelezen van: ‘De man,’ maar van een ‘hoogst-droevig ongeval dat heden een onzer meest geachte ingezetenen heeft getroffen.’ - En ge hadt niet de onverschillige bijvoeging gevonden, dat de ongelukkige ‘vermoedelijk’ een rugwervel heeft gebroken, o neen, ge hadt dan uitvoerig kunnen lezen dat dokter Die en professor Gene terstond waren opontboden, en Dit en Dat hadden geconstateerd, en dat er al of niet één streepje temperatuursverhooging viel te vermelden, en dat de hoogst-achtenswaardigen diep-beklagenswaardige patiënt daarop dat had gedaan, en dit gezegd, enz., enz. -
Stel je voor dat je over zóó iemand, zoo'n hooggeplaatste, - al is hij ook volgens algemeene bekendheid de grootste ploert en de grootste ellendeling - zou durven schrijven: ‘De man!’
Intusschen, dank zij onze hooggeroemde verlichtheid, beschaving, liberaliteit, naastenliefde, enz., enz., is er toch een groote vooruitgang merkbaar. Namelijk deze: dat alle dusdanig miskende ‘mannen’ tegenwoordig een afdoenden kans hebben om te worden bevorderd tot ‘held’ en couranten-interessantigheid, - vanaf het oogenblik namelijk waarop zij worden ingerekend als kanonnen-vee. Hoe afschuwelijker ze dan worden verminkten toegetakeld, of ook hoe afschuwelijker ze anderen (vijanden!!!) verminken en toetakelen, hoe méér ze zullen worden vereerd, en gehuldigd. ‘De man,’ die nu, als tram-conducteur, bij 't ongeluk in zijn werk opgeloopen, geen ander woord van belangstelling krijgt dan dat hij ‘vermoedelijk’ een rugwervel brak, laat hij straks maar uit den oorlog voor 't ‘vaderland’ terugkeeren met geen neus en uitgestoken oogen en anderhalf been, o God, o God, wat is hij dan plots een ‘held’!
Al weet niemand hoe hij die wonden opdeed, of hij niet als een haas is gevlucht (waaraan hij groot gelijk zou hebben overigens), 't feit an und für sich dat hij dusdanig is toege-