en het veilig heensturen langs klippen en ondiepten.’
Velen zijn de richting toegedaan dat de evolutie, voorzoover die verloopen is sedert den tijd dat de historisch-oudste volken nog verkeerden in het beginstadium hunner beschaving, te danken is aan allengs betere waarneming, die voerde tot een beter begrip en dat dit ten slotte leidde, op utiliteitsoverwegingen, tot verzachting der zeden. Aldus zou de kennis, de wetenschap der menschen, door vermeerderd inzicht, uit eigenbelang dus, de menschheid eene zeden-veredeling hebben opgedrongen.
Toch valt tegen hunne opvatting veel in te brengen en schijnt het veeleer dat veredeling van het gevoelsleven, met als voornaamste factor het mededoogen, de ware oorzaak der evolutie is geweest. Veel dat wij meenen te weten is slechts een gevoelsuiting, eene intuïtie, die langzamerhand, in de opeenvolging der generaties eerst ontwaakt en daarna manifest geworden, zich ten slotte voordoet als een weten.
‘Men zegt thans te weten dat alle menschen als gelijke geboren worden en gelijke rechten bezitten. De kwestie is echter deze: dat ons gevoel ons zegt dat dit zoo behoort te zijn, doch de wetenschap leert ons dit zeker niet, ‘integendeel’, zegt van Eeden in eene verhandeling over ‘Verstand en gevoel in de sociale evolutie’, waarin hij dit, zoowel als nog eenige straks te noemen voorbeelden, nader toelicht.
Juist de nieuwere wetenschap heeft met nadruk de erfelijkheid van moreele zoowel als van physieke eigenschappen bewezen; dat dus elk mensch in zijn lotsbestemming en in al zijne eigenschappen van zijne voorouders afhangt, met als gevolg dat het eene menschenkind een leven tegemoet gaat van groote stoffelijke of geestelijke welvaart en het andere gedoemd is een leven van kommer en ellende te eindigen zonder ooit door het gelukszonnetje te zijn beschenen.
Als dit dan de consequentie is van de door de wetenschap bewezen erfelijkheidswetten, wordt dan daardoor het recht op evenveel geluk voor allen bewezen? Neen, het is zuiver 't gevoel, de intuitie die ons dat ingeeft.
Het eerste der bovenstaande voorbeelden om aan te toonen dat de vooruitgang, de ‘verteedering der menschheid,’ niet op logische wetenschappelijke gronden geschiedde, doch 't gevolg was van eene spontane uiting van een groeiend mededoogen, toont ons hoe de kindermoord, thans door iedereen als een afschuwelijk misdrijf beschouwd, bij de volken der oudheid (zelfs de beschaafde) en de huidige natuurvolken, geoorloofd en zelfs eene gewoonte was.
Men vindt verhaald ‘hoe het kind, onmiddellijk na de geboorte, door de vroedvrouw, aan des vaders voeten gelegd, gedood werd, door het onverzorgd aan weer en wind bloot te stellen, indien het niet onmiddellijk door den vader werd opgenomen.’ Dat dit thans niet meer geschiedt, komt niet door logische verstandelijke overwegingen, want er is genoeg gepraat en geschreven over vrees voor overbevolking. Alleen een verandering, werkelijke verandering van het menschelijk gevoel is er de oorzaak van.
Evenzoo is het tweede voorbeeld, de afschaffing der slavernij, geen goed beredeneerde en met overleg gepleegde handeling geweest. In sommige landen heeft zij voor de welvaart, aanvankelijk, zeer nadeelige gevolgen gehad (Zuid-Amerika), doch een idieele drang, de zuiverste intuïtie, dwong de menschheid ertoe.
De afschaffing van de doodstraf was een daad van humaniteit, niet het resultaat van vermeerderde kennis en eerst veel later constateerde men de gunstige gevolgen (verminderde criminaliteit).
De evolutie der menschheid op geestelijk en die op meer stoffelijk gebied hebben geen gelijken tred gehouden. Het schijnt wel dat dit niet goed mogelijk is. Althans het is opvallend dat de Oostersche volken, die zich veel meer toelegden op hunne zedelijke belangen, wier voormannen, reeds in de oudheid, schatten van wijsheid hebben verkondigd en verzameld (van welker bestaan de gemiddelde Europeaan zelfs niet het flauwste besef heeft) in stoffelijken vooruitgang achter gebleven zijn bij de Westersche volkeren, die speciaal op meer materialistisch gebied zich ontwikkelden.
Het is waar, de ‘Westersche’ evolutie heeft wonderen gewrocht en men moet wel ziende blind zijn om de Papoea's de gelijken der Europeanen te noemen. Papoea's en Germanen zijn echter toch gelijken geweest, hebben beschikt over ongeveer gelijke hulpmiddelen en hoe groot is thans het verschil!
Toch is de achterstand der geestelijke, moreele evolutie t.o. der meer stoffelijke een gemis, een groot gemis, ten slotte leidende tot onbevredigdheid, doch bovenal tot de overheersching van het kwade over het goede.