aanklagen en veroordeelen alvorens hij in het innerlijk van den aangeklaagde alle acten juist heeft doorgelezen; hij moet niet oordeelen alvorens hij in het diepste innerlijk van den aangeklaagde alle motieven en oorzaken heeft onderzocht, tot de daad der beschuldiging voor hem open ligt, vanaf het oogenblik waarop zij gedachte werd, tot op het oogenblik waarop zij daad werd in den innerlijken mensch en de innerlijke mensch mag niet veroordeelen alvorens hij zich geheel met hoofd en hart, met spier en zenuw in den toestand van den aangeklaagde heeft verplaatst.
Daar staat een beschuldigde, die veroordeelde is tot de smadelijke doodstraf; stel u tevreden met de straf van den hemel, met de rechtvaardigheid der wet, met de uitvoering van den lateren rechter, maar recht niet mee in uw hart, wees geen mederechter alvorens gij alle acten van minuten en seconden hebt doorgezien, die het noodlot voor hem gevlochten heeft, alvorens gij het labyrinth der omstandigheden hebt doorzocht waarheen het noodlot hem geworpen heeft, vanaf den eersten adem bij zijn geboorte tot op het oogenblik der daad; alvorens gij kent zijn strijden, zijn worstelen, zijn opzien tegen het besluit, totdat smart, ongeluk, toeval, noodlot, bloed, boosheid, ergernis, nood, vertwijfeling, vergetelheid, verdooving hebben geleid tot het gruwelijk geval! Daarom, recht niet, gij innerlijk mensch, maar plaats u in den toestand van den beschuldigde, en dan -: Ecce homo!
Daar is een zelfmoordenaar! De hemel zal zich sluiten voor de zondige ziel, de kerk ontzegt hem den gewijden grond; de hemel behoort aan den Eeuwige, de kerk is de voltrekster van den hemel, maar gij innerlijk mensch, recht niet, beoordeel niet, veroordeel niet den ongelukkige, die de streep heeft gezet onder zijn levensrekening alvorens God de afsluiting had bevolen, aleer gij de gangen zijt nagegaan die hij ging, van de liefde tot het leven, tot hij het wegwierp, hoe hij voortging stap voor stap met bebloede handen, met gewonde voeten, met gekneusde ledematen, met een vaneengescheurd hart, met verstompten geest, hoe zijn levensweg wellicht een weg was onder hagelbuien en donderslagen, hoe hem dag aan dag adders naar het hart werden toegeworpen, hoe in iedere minuut een hoop, een wensch van zijn leven vervloog en werd vernietigd, tot de vertwijfeling hem aangreep, tot de ziel de gedachte, waarop zij 's-nachts broeide, in willekeurige overweldiging in de daad omzette! Daarom, recht niet, innerlijk mensch alvorens gij u in de plaats hebt gesteld van dien ongelukkige, en dan -: Ecce homo!
Er zijn menschen en daden, over wien de wet of de openbare meening reeds uitspraak deed. Goed! de openbare meening is onaantastbaar, omdat zij ontastbaar is, maar de innerlijke mensch moet zich afscheiden van de openbare meening, de innerlijke mensch is een heimelijke meening en een heimelijk gerecht; hij rechtte alzoo niet, hij beoordeele niet, hij veroordeele niet, den schijn niet, de gedachte niet, het woord niet, den kreet niet van anderen, van de aangeklaagden, van die zich aan hem prijsgeven, alvorens hij zich geheel ingedacht heeft in hun plaats, alvorens hij een blik geslagen heeft in hun binnenste, alvorens hij de wolkbreuken, de regenbuien, de dakdroppels kent, waaronder die menschen gingen met gebogen hoofd, met gekromd lichaam, met gewond hart, tot hij de som heeft kunnen opmaken van de kwellingen die hen werden aangedaan, van de steken die door boosheid werden toegebracht, van de wonden door miskenning geslagen, van den hoon, van de ellende door ruwheid toegevoegd, waarbij zij jaren moesten zwijgen, van de ergernis door een gevoelloos egoïsme, dan, innerlijk mensch, recht niet, maar plaats u in den toestand van dien mensch en -: Ecce homo!
Gij, innerlijk mensch, gij heimelijk gerecht in den heimelijken mensch, gij zwartbekapte veemrechter in de borstkas van den mensch, recht niet, oordeel niet, veroordeel niet; recht niet het doen en laten van hen van wier hart gij drie spaanders hebt gehouwen, zonder hen te hooren, opdat de ceremonieele hoon van uw ontzield oordeel zich niet tegen u keere en u eenmaal voor het innerlijk gerecht dage en u toeroepe: Ik recht u, zooals gij gerecht hebt, zonder u gesteld te hebben in de plaats van den aangeklaagde, zonder zijn lijden, zijn smarten, zijn strijden en beleedigingen, het verraad, de tergingen, die hij moest verdragen als getuigen à décharge te hebben opgeroepen, en aan te hooren zonder hem de grootste weldaad van het gerecht te hebben doen toekomen: een onderzoek naar zijn zielstoestand, - zooals gij hebt gerecht, zoo zult gij gerecht worden, dan -: Ecce homo!
Gij, innerlijk mensch, recht niet over het doen en laten van anderen, bewierook