Ontwaakt
door Martinia.
(Vervolg en slot van No 38).
‘Geef je zooveel om een onverdiend oordeel der menschen?’ zei hij smalend.
‘Ja!’ antwoordde ze trotsch. ‘Wanneer mijn goede naam op het spel staat, in elk geval!’
Ze zag hem strak aan, en de minachting, die hij in haar donkere oogen las, een minachting, die ze niet poogde te verbergen of te verzachten, deed hem begrijpen, dat ze hem thans doorzag en dat het spel door hem verloren was.
Er kwam iemand van boven:
‘Daar is Moeder al!’
De oude Mevrouw keek hen onderzoekend aan: het ontstemde gezicht van haar man, haar blijkbaar hoogst geagiteerde schoondochter - toen viel de deur met een harden slag dicht, en stond ze met Lize alleen in de kamer.
Deze trad op haar toe, en zeide, met nog eenigszins trillende stem:
‘Ik had juist naar U toe willen gaan boven. Ik heb zelf geen Moeder meer, die ik om raad had kunnen vragen, doch nu weet ik zeker, wat me den laatsten tijd zoo zenuwachtig en down heeft gemaakt.’
Vragend en - blij glanzend - zagen moeders oogen haar aan.
Lize glimlachte toestemmend.
‘Grootmama!’
Ontroerd sloeg Moeder de armen om haar heen.
‘Lize, kind, is het heusch waar?’
‘Ja, ja,’ knikte deze stralend, en nog steeds dicht tegen haar aan leidde Moeder haar naar de canapé.
Daar bleven ze nog lang, zittend hand in hand, - en toen Lize afscheid nam, kuste Moeder haar innig, zóó, als ze het nog nooit gedaan had. En thans begreep Lize haar, - en ook, hoe wreed zij geleden moest hebben in haar huwelijksleven, en hoe het mogelijk was, dat Frans zooveel van haar houden kon.
‘Ik dank je, kind; o, ik dank je!’
Die woorden volgden Lize steeds, toen ze zich met snellen tred huiswaarts spoedde. Ze wist dat het hart der Moeder er uit gesproken had, omdat ze het geluk van haar jongen, in háár, verzekerd zag.
Stil zat ze bij den haard, toen Frans thuis