‘Ik? En mijn man en de jongens dan? Dat kan immers toch niet!’
‘Dat begrijp ik. En daarom: 't zal Uw dochtertje heusch geen kwaad doen, al is ze de jongste en Uw troetelkindje, eens alleen een poosje ergens te zijn. Maar als U tegen en pension gaan opziet, hebt U dan hier of daar geen familie of kennissen, die haar kunnen hebben?’
Mevrouw schudde peinzend het hoofd.
‘Nicht Hester?’ zei ze toen ineens, Truus vragend aanziende, doch dadelijk klonk het protesteerend terug:
‘O, Moeder, in den Achterhoek!’
Maar dokter liet zich niet uit het veld slaan.
‘In den Achterhoek? Prachtig! Borculo, Winterswijk, Hummelo, je drinkt er gezondheid, kindlief. En dan nog wel bij familie! Nu, maakt U het maar in orde, en dan, hoe eer hoe beter. Ik kom over een paar dagen wel eens hooren, hoe alles geschikt is. Nu moet ik weg. Gelukkig hé,’ lachte hij ondeugend tegen zijn slachtoffer, ‘die oude bemoeial ook!’ en na een paar stevige handdrukken verliet hij de kamer.
Toen hij na verloop van enkele dagen weer eens kwam kijken, struikelde Dokter Kalmar bijna over een koffer, die de gang half versperde, en kwam Mevrouw juist, belast en beladen met een arm vol kleedingstukken, de trap af.
‘'t Lijkt wel of er een reis om de wereld gemaakt moet worden,’ lachte hij en binnentredend was zijn eerste begroeting aan Truus, die druk zat te naaien: ‘Waar gaat de tocht heel naar toe?’
‘U krijgt uw zin, dokter,’ klonk het opgewekt terug: ‘naar den Achterhoek!’
‘Ja,’ zei Mevrouw, die ook binnengekomen was, ‘we hebben er maar dadelijk werk van gemaakt. Mijn man vond het ook best, en we hadden al heel gauw bericht terug, dat ze er met liefde ontvangen zal worden!’
‘En is het een groote familie, waar ze heengaat?’ informeerde dokter, maar Truus nam spottend het woord van haar moeder over:
‘Slechts een oude vrijer en een oude vrijster, dokter!’
‘Truusje!’ zei Ma verwijtend, doch deze was opgestaan en de deur al uit: ze zag juist haar hartsvriendin, Emmy, de stoep opkomen, Haar afwezigheid was Mevrouw thans niel geheel onwelkom!
‘Ach ja,’ bekende ze, den dokter thans eerst een stoel aanbiedend, ‘we waren eerst wel een beetje bang, dat de omgeving nu juist niet heel opgewekt zou zijn. U hebt oom Jan, de half-broer van mijn man, vroeger wel gekend?’
‘Die indertijd die boterfabriek had? Jawel!’
‘Dan weet U zeker ook, dat de fabriek geheel fout is gegaan. Na den dood van zijne vrouw was de moed er uit, hij had ook altijd al met zorgen te kampen gehad, en is niet lang daarna gestorven! Er was niet veel overgebleven voor de kinderen, om van te leven! Daarbij: Hein, de zoon, is gebrekkig, loopt zelfs op een kruk, als ik me niet vergis. En Hester de dochter, is een goed meisje, maar veel zit er niet bij, geloof ik. Hein is nu al jaren bij den notaris op het kantoor, heeft ook zijn examen gedaan voor candidaat-notaris. Hij woont nog steeds samen met Hester, die voor het huishouden zorgt, en zoo kunnen zij er net komen met hun beidjes. Ze zijn echter hartelijk en goed, en ik weet, dat mijn kind er een liefderijk tehuis hebben zal!’
‘'t Kan ook volstrekt geen kwaad, Mevrouw, dat Truus eens met een anderen kant van het leven kennis maakt, dan totnogtoe het geval was. Ze heeft altijd een prettig en zorgeloos leventje gehad, laat haar ook eens zien, dat er menschen zijn, die strijden moeten, en meer schaduw dan zon op hun pad hebben zien vallen, en tòch tevreden zijn. Geloof mij, het zal goed voor haar wezen! Brengt een van U beiden haar weg?’
‘Mijn man gaat mee tot Arnhem. Dan behoeft ze alleen in Doesburg nog maar over te stappen, en ginds wordt ze natuurlijk afgehaald!’
‘Nu, ik zal haar maar vast goeden dag zeggen!’ doch, voordat hij de deur bereikt had, werd deze reeds van buitenaf geopend, en trad Truus weer binnen.
‘Dokter!’ begon ze dadelijk, ‘ik mag toch zeker mijn fiets wel meenemen?’
Doch het antwoord was, heel kalm: ‘Neen, dat mag je zeker niet!’
‘Maar mijn hemel, dan is het er vast niet uit te houden. Ik zal ook verstandig zijn, en geen tochten maken, of me vermoeien!’
Dokter glimlachte, alsof hij zeggen wou: Verstandig en jij, dat zijn er twee!
‘Kom, je hebt het er nu reeds zoo lang buiten gered, dan kan er nu nog wel een maandje bij. Werkelijk Truus,’ hij werd ineens ernstig, ‘het is beslist beter van niet. Je gaat uitsluitend om geheel op je verhaal te komen, en rustig buiten te zijn; waarom