Ontwaakt
door Martinia.
Toen Lize Beukelers de huiskamer binnentrad, zag de oude Mevrouw, die bij het raam zat te breien, dadelijk aan het doodsbleeke gezicht van haar nichtje, dat er iets bijzonders gaande was. Zij vroeg echter niets, wel wetende, dat ze toch binnenkort alles zou vernemen. En dat was ook zoo, want met een stem, die ze gewoon trachtte te doen doen klinken, doch waar doorheen de smart schemerde, reikte Lize haar een briefje over.
‘Leest U eens even, tante!’
De oude dame moest eerst haar brilleglazen afvegen: ze waren al bij voorbaat licht beslagen, en het duurde lang, eer ze de beschreven zijdjes ten einde gelezen had.
‘'t Klinkt prachtig, nietwaar? Terwille van jou! 't Is beter dat alles uit is! Ik lijd er ook onder! O, die doortrapte huichelarij!’
Diep bekommerd zag tante haar aan.
‘Wind je in godsnaam niet zoo op, Lize!’
‘Niet opwinden? Vindt U daarvoor alles niet ernstig genoeg? O, nu begrijp ik, waarom hij het publiek maken van ons engagement, na Vaders dood, nog steeds uit bleef stellen.’
‘Maar het geloof is en blijft toch altijd een ernstig bezwaar, en zoolang zijn Moeder nog sukkelend is, kan hij haar dat verdriet toch niet aandoen.’
‘Och, wàt geloof! Dat is voor hem toch nooit een reden geweest, en zijn moeder is eene verstandige vrouw, vrij van domme vooroordeelen. De hoofdzaak is natuurlijk, dat Papa's geldkist, die door de buitenwereld voor boordevol werd aangezien, na zijn dood zoo goed als ledig bleek te zijn. Maar ik had toch nooit gedacht, dat dit voor Henri verschil zou maken!’
‘Maar misschien is het dat ook wel niet. Hoewel - een arm officier....’
‘En een arm meisje zijn twee onbestaanbare dingen, begin ik te begrijpen. Jammer, dat ik het nu pas inzie, - wel wat laat!’
‘'t Is zóó toch beter, kind, al wil je het nu natuurlijk nog niet hooren! Henri.....’
Doch met een snelle beweging legde Lize haar de hand op den mond.
‘Zegt U geen kwaad van hem, tante, dat kan ik niet verdragen - nòg niet!’
Toen begaf ze zich langzaam de kamer uit, den trap op naar haar eigen kamer. Het liefst zou ze zich op haar divan neergeworpen hebben, om het uit te snikken, uit te gillen, doch zelfs voor zichzelf wilde ze zich beheerschen: met de tanden op elkaar geklemd liet ze zich in een laag stoeltje nederzinken.
Versmaad! Haast nog meer dan de smart over de scheiding, was het haar gekrenkte trots, die haar hart in zoo hevigen opstand bracht. O, zich versmaad te weten, zij, die zich, ook zonder gouden achtergrond, haar waarde als vrouw wèl bewust was. De spiegel tegenover haar weerkaatste het gelaat, meestal met een frissche blos overtogen, doch thans zoo droevig bleek, de groote, donkere oogen, het weelderig bruine haar.
En voor haar geest verrees daarnaast het beeld van den knappen cavalerie-luitenant, met zijn vroolijk gezicht en de witte tanden, die zich zoo dikwijls lieten zien onder den zwaren, blonden knevel vandaan.
Zij kreunde zacht.
O, was het eigenlijk niet het meest die forsche gestalte, dat verleidelijk uiterlijk, dat ze in hem liefhad? Had hij wel ooit veel diepte van hart en karakter getoond? Dat hij van haar hield, was zeker, echter op zijn oppervlakkige, zinlijke manier, want een liefde, die niet aan de oppervlakte bleef, doch diep in het hart was gedrongen, liet zich niet meer verjagen, maar zocht naar alle mogelijke middelen, om de hinderpalen uit den weg te ruimen, die zich op zijn pad hadden geplaatst. Had ze dit alles maar eerder begrepen, maar eerder ingezien - nù ontwaakte zij uit haar roes, en zag met klare, open oogen alles aan, zooals het in werkelijkheid was - doch dat ontwaken was hard, bitter hard. -
Zachte schreden hielden voor haar kamer stil, de deur werd voorzichtig geopend.
‘Ik kwam eens even kijken, Lize!’
‘Och, goed oudje!’
Ze sloeg haar armen om de oude dame heen, die, na den dood van haar vader, de arme wees, zonder fortuin, dadelijk in huis genomen had, en als een moeder verzorgd - en barstte in een weldadigen tranenvloed uit. Zóó bleven beide een poos zitten. Tante liet haar stil uitschreien, wel wetend, dat dit het beste middel was om de overkropte zenuwen tot rust te brengen.
‘Ik ging maar eens voor een tijdje de stad uit, kind, dat is de beste afleiding voor je!’
‘Maar toch niet dadelijk, tante. Hij moet niet denken, dat hij mij op de vlucht kan jagen!’