De Hollandsche Lelie. Jaargang 29
(1915-1916)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdVerweer.Aan de Redactie van de Nieuwe Haarlemsche Courant, Mijne Heeren, In het in Uw blad verschenen artikel: ‘Wat pleit tegen Vrouwenkiesrecht’, doet de schrijfster een hagel van verwijten neerkomen op de hoofden der ‘kiesrechtvrouwen’ in ons land, verwijten, die echter tevens treffen de vele hoogstaande mannen, die stemrecht voor de vrouw de meest natuurlijke zaak ter wereld vinden. Onder ‘kiesrechtvrouwen’ verstaat schrijfster al die ca. 21.000 Nederlandsche vrouwen, die zich vereenigd hebben om gezamenlijk te streven naar verkrijging van het kiesbiljet voor haar sexe, wijl zij daarin het middel zien, om te komen tot beter maatschappelijke toestanden dan die, waarin wij thans leven, nu ons land geregeerd wordt door slechts één helft van het volk, de mannelijke helft, en de andere, vrouwelijke helft, die de grootste is, geen medezeggenschap heeft. Deze vrouwen dan worden in bedoeld artikel zoo zeer gesmaad, dat U haar zeker wel de gelegenheid wilt geven óók in Uw blad háár standpunt uiteen te zetten bij monde van één harer. Daar de schrijfster van Uw stuk zóó zeer tegen de ‘kiesrechtvrouwen’ vooringenomen is, willen wij ons dan hoofdzakelijk beroepen op de meening van eenige hoogstaande mannen, die zich omtrent vrouwenkiesrecht hebben uitgesproken en wel in hoofdzaak van Katholieke mannen, daar schrijfster de zaak ook uit een Katholiek oogpunt beziet. Mw. Sterck-Proost dan meent, dat de kiesrechtvrouwen slechts succes hebben door haar sterke kelen en dat voor die groote kelen alleen een man als Minister Cort van der Linden, wiens wijs staatsmanbeleid in deze ernstige oorlogstijden ver buiten de grenzen van ons land bewondering vindt, is gezwicht! Vraag ter verdediging van Min. Cort van der Linden: heeft Mw. Sterck, alvorens mede te spreken in een zoo belangrijke maatschappelijke kwestie, niet éénmaal de Memorie van Toelichting op de voorgestelde Grondwetsherziening gelezen? Daarin toch staat onder meer duidelijk dat ‘voor het staatsbestel de deelneming der vrouw eer voordeelig dan nadeelig is.’ Dit zal toch niet het geval zijn om de groote kelen der vrouwen, noch gezegd worden om die vrouwen met groote kelen te believen? De woorden van den grooten Gladstone: dat de belangen van een groep, die niet vertegenwoordigd is in het parlement, verwaarloosd worden, zijn ‘onjuist’ volgens de schrijfster van Uw artikel, want.... onze huidige regeering geeft gehoor aan het schreeuwen uit de groote kelen van de sekse in ons land, die niet in het parlement is vertegenwoordigd! Over het hoofd gezien wordt weder, dat die vooruitstrevende regeering volgens de Mem. v. Toel. van meening is, dat ‘de principieele uitsluiting der vrouw van het kiesrecht niet meer mag gehandhaafd worden en er bij de tegenwoordige samenstelling onzer maatschappij geen gegronde reden is om de | |
[pagina 564]
| |
vrouwen niet tot het passieve kiesrecht toe te laten.’ Mw. Sterck vindt zelve, dat ‘kiesplicht voor de vrouwen het consequente gevolg is van wat in de vrouwenwereld een vooruitgang wordt genoemd, n.l. dat de vrouwen buiten haar huisdrempel een groote ontplooiïng harer krachten geven’; welnu dan, waarom niet het consequente gevolg aanvaard en er eens over nagedacht, of het niet een natuurlijk gevolg is van de veranderde tijdsomstandigheden, dat de vrouwen niet meer allen haar werk binnenshuis kunnen zoeken? Vroeger, toen het vlas in huis werd bewerkt, het linnen daar werd geweven en tot kleedingstukken verwerkt, toen het brood in huis werd gebakken en de boter en kaas, ja de kaarsen er werden gemaakt, toen groenten en vruchten in huis werden geconserveerd, ja wat niet al in het huisgezin werd gedaan, toen konden de vrouwen in groote getale binnen haar eigen of anderer huisdrempel arbeid verrichten. Maar nadat, door de uitvinding der diverse machines, al deze werkzaamheden sneller en goedkooper in de fabrieken konden geschieden, kwamen al die vrouwenhanden in huis successievelijk vrij en zij, die om loon moesten arbeiden, waren wel genoodzaakt hetzelfde werk nu in de fabrieken te gaan doen. Wat hadden al die vrouwen anders moeten beginnen? Waarvan anders moesten zij leven? Doordien de mannen er zich geen rekenschap van gaven, dat zij werk gingen verrichten dat vroeger door vrouwen werd gedaan, verviel meer en meer de afscheiding van specifiek mannen- en specifiek vrouwenwerk. De schuld hiervan lag niet aan de vrouwen! Mw. Sterck zegt verder dat degenen, die zich tot haar huiselijken kring wenschen te bepalen, door de kiesrecht vrouwen achterlijk worden genoemd en met minachting wordt neergezien op het werk. Wij gelooven, dat schrijfster zich vergist. Geen enkele verstandige vrouw, al is zij nog zoo vooruitstrevend, zal aarzelen te erkennen, dat geen werk zoo hoog staat als dat, wat de moeder en huisvrouw verricht, en dat dit voor de maatschappij van het hoogste belang is, mits zij haar taak slechts ruim opvat en uit verantwoordelijkheid tegenover haar gezin ook opkomt voor haar aandeel in de wetgevende macht, al is dit nog zoo bescheiden, ter bescherming van haar huis en voor het welzijn harer kinderen. En het ‘hoofdstreven der feministen’ (hoofdstreven, welk een dubbele miskenning!) is ook niet daarop gericht, dat er voor de huisvrouw veel vrije tijd kome! Wij beroepen ons weder op de Mem. v. Toel. bij de voorstellen tot grondwetsherziening, waarin de minister zegt: ‘Wat van den kiezer tegenwoordig wordt verlangd, is niet bekwaamheid tot oordeelen over tal van vragen van staatsbeleid, maar alleen een zoodanige belangstelling in de publieke zaak, dat hij zich rekenschap geeft met beginselen van welke politieke partij hij zich het best kan vereenigen.’ Niets dus behoeven de gehuwde vrouwen, die het kiesrecht zullen krijgen, te doen dan de partijprograms over te lezen van de verschillende politieke partijen, die in de Kamers vertegenwoordigd zijn, en daaruit te kiezen! Dat is al de tijd, dien zij aan haar huisgezin in het belang van dat huisgezin zullen hebben te onttrekken, als zij dan over geen enkel uurtje vrijen tijd beschikken! Geen kwestie dus van wandelingen op politieke banen voor vrouwen, die een huisgezin hebben! Voor deze wandelingen zijn er nog andere categorieën van vrouwen, die meer tijd hebben en dien gaarne beschikbaar stellen om een zaak van groot maatschappelijk belang te dienen. Hier volge deze uitspraak van den Eerwaarden Mac Mahon, Rector van O.L. Vr. van Lourdes: ‘dat het alledaagsche bezwaar, dat het gebruik maken van het kiesrecht voor de vrouwen medebrengt, dat zij haar huishoudelijke plichten zal verwaarloozen, de reinste onzin is en blijk geeft van weinig nadenken over de zaak in kwestie.’ Waar Mw. Sterck Plato aanhaalt, wenschen wij te releveeren, dat, zooals voldoende bekend, Plato feminist was en vóór gelijkstelling van man en vrouw, niettegenstaande hij 420-347 jaar vóór Christus leefde! Dat ‘het feminisme’ niet de wetten van de christelijke moraal op huwelijksgebied met voeten wil treden, noch dat de anti-feministen, uit zelfbehoud voor zich en haar gezin, tegen vrouwenkiesrecht behoeven te te zijn, meenen wij voor onszelven hiermede te hebben aangetoond, doch wij willen in dit verband de woorden aanhalen van een hooggeplaatst Kath. Geestelijke, Monseigneur Dr. Alex. Giesswein, lid van den Hongaarschen Rijksdag, over Vrouwenkiesrecht. Mons. Giesswein, die deel nam aan het Haagsche Vredescongres in Juni 1913, heeft zich op 26 Augustus d.a.v. te Amsterdam, ter ge- | |
[pagina 565]
| |
legenheid van een vergadering, waar hij door de Vereeniging Van Vrouwenkiesrecht verzocht was te spreken, als volgt uitgelatenGa naar voetnoot*). Spreker was eerst pacifist geworden, daarna feminist, omdat het militairisme een vraagstuk vormt, dat de mannen alleen niet kunnen oplossen. Evenzoo is het gesteld met het alcoholvraagstuk. Waar de vrouw van het kiesrecht is uitgesloten, kan zij niet de hulp bieden die noodig is. Het vrouwenkiesrecht is dan ook niet alleen een vrouwenvraagstuk, maar een menschheidsvraagstuk. Ook van Christelijk standpunt is er geen gelukkiger oplossing voor allerlei sociale nooden denkbaar, dan die, welke met de oplossing van het vrouwenvraagstuk samen gaat. De vrouwenbeweging heeft haar ethische zijde. De zedelijke vooruitgang der menschheid wordt door de toekenning van volledig burgerrecht aan de vrouw bevorderd. Wij moeten niet zeggen, dat de positie der vrouw in het verleden zoo slecht was, maar in onze nieuwe verhoudingen past die niet meer. De familievader was vertegenwoordiger der belangen ook van vrouw en kinderen. Nu, bij ingewikkelder verhoudingen, kan hij dat niet meer in voldoende mate zijn. Wij zien, dat onze tijd tegenover de arbeidende vrouw dikwijls nog onrechtvaardiger is dan vroegere eeuwen. In den gildentijd bijv. hadden de weduwen eenige municipale rechten. | |
[pagina 566]
| |
politiek ten goede komen. Wij willen, dat de vrouwen vrouwen blijven. Zeker en gewis. In vele christelijke landen zien wij, dat de uitoefening van politieke rechten de echte, ware vrouwelijkheid eerder baat dan schaadt. Aan deze woorden van Mons. Giesswein behoeven wij feitelijk niets toe te voegen. Is niet al wat volgens Mw. Sterck-Proost tegen vrouwenkiesrecht pleit, er schitterend door weerlegd? Toch wenschen wij nog enkele dwaal-ideeën van deze dame, nu die in het openbaar worden verkondigd, als zoodanig te brandmerken. Onder de ongehuwde vrouwen, die een beroep of betrekking bekleeden, zou men er velen ontmoeten, die in vrouwenkiesrecht o zoo weinig belang stellen. Schrijfster dezes woont op het oogenblik in een damespension met 16 ongehuwde dames, waaronder er zijn, die zeer verantwoordelijke posten bekleeden, en daarvan zijn er 12 aangesloten bij de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht. Haar maatschappelijke positie brengt haar in aanraking met 4 vrouwelijke collega's, die dezelfde functie vervullen, en deze zijn allen lid van de Vereeniging. Deze vrouwen hebben niet zulk een ‘sterke concentratie’ van haar krachten noodig, om haar positie te kunnen handhaven tegenover en naast haar mannelijke collega's’ of er schiet nog een zee van tijd over, om zich te interesseeren op ander gebied, als kunst, wetenschap enz., dan dat van haar werkkring alleen en wel zonder ‘schade voor haar gezondheid en zenuwgestel’. Van al die 21 vrouwen zijn er slechts twee, dus nog geen 2%, die niet zóó sterk zijn dat zij alles kunnen, wat ze buiten haar werkkring wel zouden wenschen. Wat de algemeene staatkundige belangen betreft, waarmede volgens Mw. Sterck onvoldoende wordt rekening gehouden, wij verwijzen te dien opzichte naar de uitspraak van onze regeering zelve in de Mem. v. Toel., zooals wij die hierboven hebben aangehaald. Het is enkel en alleen ter betere en afdoender behartiging der algemeene staatkundige belangen, die van man en vrouw beiden, dat kiesrecht voor de vrouw verlangd wordt. De rechten die de vrouw voor zich opeischt, zullen ten goede komen aan de gemeenschap. Het kiesbiljet is slechts middel, geen doel! Mw. Sterck zegt dat zij door de argumenten, die vóór kiesrecht werden aangevoerd, nooit gewonnen werd; zij was echter vermoedelijk heel juist, waar zij zeide ‘het nut niet te willen inzien van het eerlijk gemeend optreden van de ijveraarsters voor vrouwenkiesrecht ten bate van alle Nederlandsche vrouwen’. Dat aan geen ‘betere zaak’ de krachten en de opgewektheid der kiesrechtvrouwen gewijd konden worden, zij gestaafd door nog deze oordeelvellingen van Katholieken: De Eerwaarde Daniel Hudson, C.S.C., uitgever van ‘Ave Maria’, verklaart: ‘dat bij hem de overtuiging steeds meer en meer veld wint, dat, wanneer de vrouwen eenmaal medezeggingschap zullen hebben, veel zal worden verbeterd, wat nu onherstelbaar wordt geacht en veel goeds tot stand zal komen, wat nu maar steeds bij wenschen blijft. Dat vrouwenkiesrecht zal komen, is iets waar wij ons over mogen verheugen’. En dat niet alleen de ijveraarsters voor vrouwenkiesrecht zeggen dat er geen steek- | |
[pagina 567]
| |
houdende argumenten tegen stemrecht voor de vrouw zijn, blijke uit deze uitspraak van den Franschen Dominicaner Pater Sertillanges, ‘dat de argumenten der tegenstanders van vrouwenkiesrecht zijn van een allerbedroevendste zwakheid.’ Den 16en April 1914 schreef de Eerwaarde Geo. M. Searle C.S.P. van San Fransisco in Californië nog het volgende: Het is waar dat ik altijd een warm voorstander van Vrouwenkiesrecht ben geweest. Ik beschouw het dagelijksch geopperd argument dwaas dat de vrouw in haar huis behoort. Men kan evengoed zeggen, dat de notaris op zijn kantoor behoort, de onderwijzer in de school en de dokter in het hospitaal. Krankzinnig is het, om te beweren, dat geregelde bezigheden niet toelaten om naar de stembus te gaan. Bij mij bestaat de heilige overtuiging, dat alle belangen, het gebied der zeden rakend, beter zullen worden behartigd en flink gebaat zullen zijn door de invoering van Vrouwenkiesrecht’. Mw. Sterck beticht degenen die voor vrouwenkiesrecht zijn ervan dat bij het met overgroote woorden aandringen op vrouwenkiesrecht logica en waarheid leelijk in het gedrang komen. Wij meenen deze lasterlijke aantijging met bovenstaande aanhalingen voldoende weerlegd te hebben. Mocht dit niet het geval zijn, dan willen wij gaarne nog meerdere uitspraken van Katholieke geestelijken doen neerregen en op Mw. Sterck, wij hebben er nog tallooze in portefeuille! Ten opzichte der aantijgingen met betrekking tot het in verband brengen van vrede en vrouwenkiesrecht, beroepen wij ons op Monseigneur Giesswein. Ook hieraan zouden wij tal van uitspraken van andere hoogstaande mannen kunnen toevoegen, doch achten dit vooralsnog overbodig. Alleen zij er dit aan toegevoegd, dat het geen zuivere vergelijking is landen tot voorbeeld te nemen, die al in oorlogsroes verkeerden. Zoodra die zich van de menschen, mannen en vrouwen, heeft meester gemaakt, is het te laat voor verzet of tusschenkomst. Dit is de logische gevolgtrekking, die de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht volgens Mw. Sterck niet kan maken! Er is slechts kwestie van dat vrouwen kunnen en moeten meewerken, om latere moordpartijen op groote schaal te voorkomen voor het te laat is. De vrouwen van het Vredescongres wenschten niet den oorlog te gebruiken om vrouwenkiesrecht te krijgen, doch zij zagen in, dat de gruwelijke menschenslachting, die plaats vond, deze ééne lichtzijde had, dat er klaar als de dag uit bleek dat al het mogelijke gedaan moest worden om oorlogen in de toekomst onmogelijk te maken, en waar zij de aandacht op wilden vestigen, dat was, dat tot dat mogelijke behoorde: medezeggingschap van de andere helft der menschheid, die van den oorlog het meeste heeft te lijden: de vrouwen. Dat de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht voor het Vredescongres het grootste deel der verantwoording droeg, daarin vergist zich Mw. Sterck. Als vrouwelijke bestuursleden dier Vereeniging zich daarvoor persoonlijk interesseerden, dan is dit iets anders dan dat de Vereeniging er de verantwoording van droeg! Al wat Mw. Sterck verder over de ongeschiktheid van de vrouw om mede te regeeren zegt, o.a. dat zij den Staat zal willen ‘bemoederen’, willen wij stilzwijgend voorbijgaan, omdat in de door ons aangehaalde woorden van hooge Katholieke personen reeds voldoende tegenspraak, ook op dit punt, opgesloten ligt. Nog slechts één uitspraak, willen wij daaraan toevoegen. De Eerwaarde J.E. Ross C.S.P. of Chicago schreef in The New World van 9 Jan. 1914: ‘Niet alleen dat het rechtvaardig en billijk is om de vrouwen het kiesrecht te verleenen, maar het geeft ook blijk van juist politiek inzicht. Wij hebben bij het oplossen van maatschappelijke vraagstukken haar menschlievenden invloed hoog noodig. Doordat voor het overgroote deel de mannen in oeslag worden genomen door hunne zaken, zijn zij er als vanzelf toe gekomen alles te koud, te zakelijk te beschouwen; bij de vrouw is dit niet het geval. Zij zal zich meer op het gevoelsstandpunt ten opzichte van algemeene belangen plaatsen en aldus den man aanvullen. Op grond van drie redenen zou ik den vrouwen het kiesrecht willen geven: 1e. zij hebben dit noodig voor haar eigen geestelijke ontwikkeling en om zich tegen de door de mannen gemaakte wetten te beschermen; ten 2e omdat het voor de mannen meer dan noodig is dat de vrouwen mede stemmen; ten 3e omdat er niet een enkele reden bestaat, waarom zij dit recht niet zouden bezitten’. Wat Mr. Prins voor den Bond van Vrouwenkiesrecht heeft gesproken laten wij voor háár rekening. Wat één enkeling zegt, kan niet een geheele categorie van vrouwen, nog wel een categorie van ca. 26.000 bij twee vereenigingen, die het vrouwenkiesrecht voorstaan, aangeslotenen en vele niet aangeslotenen nog daarbij, gelden. De woorden, die Mej. Ida Heijermans tot | |
[pagina 568]
| |
repliek bij die gelegenheid sprak, juichen wij van ganscher harte toe. Dat ‘de’ kiesrechtvrouwen ijverig propaganda zouden maken voor een nieuwerwetsche opvatting van de moedertaak: niets is er ons van bekend. Tenzij Mw. Sterck dan bedoelt de opvatting, dat de moeder mede-verantwoordelijkheid moet gevoelen tegenover haar gezin waar het opkomen geldt voor haar maatschappelijke rechten. Smalenderwijs zegt Mw. Sterck voorts o.a. dat vrouwenkiesrecht niet noodig is voor de drankbestrijding. Wij verwijzen haar naar de rede, die de Lord-Bisschop van Londen over vrouwenkiesrecht in het Parlement heeft gehouden. Wat verwacht ik van vrouwenkiesrecht? Ik veronderstel dat velen zullen toegeven, dat bijv. de woningkwestie een van de grootste schandalen van de moderne beschaving is. En waarom bemoeit er zich de regeering niet mede? Omdat het in de eerste plaats een vrouwenkwestie is. Het zijn vrouwen, die er het meest onder lijden, die het meest het verlies harer kinderen voelen en die den last van al de gevolgen het zwaarst te dragen hebben. Ons wordt steeds verteld dat ‘de vrouw hoort in huis.’ En, zooals wij hier zijn, gelooven wij dat allen. Maar, elkeen die dat gelooft en die het als argument gebruikt, moet dan ook toestemmen, dat de woningwet dan van meer belang voor de vrouw dan voor den man is. Zulk een belangrijk maatschappelijk vraagstuk moet niet tot de sport van partij-policiti behooren. Het mag niet worden opgelost om belangen aan partij-politiek ontleend, maar terwille van het nationaal belang. Ik ben echter heilig overtuigd, dat het nooit tot een goed einde zal worden gebracht zoolang niet de vrouwen, die er de lasten van dragen, invloed op de wetgeving en de wetgevers kunnen doen gelden. Eerst dan zal de woningkwestie ophouden een verkiezingsleuze te zijn en zal er op een flinke, doortastende wijze een einde aan den onhoudbaren toestand gemaakt worden. Voor de zooveelste maal zij het herhaald, dat de vrouw samenwerking wil met den man, om te zamen te kunnen zorgen voor het algemeen welzijn. Zooals man en vrouw in het huwelijksleven elkaar aanvullen, zoo behooren ze elkaar ook aan te vullen tot een volkomen geheel waar het 't politiek leven betreft. De kinderrechtbanken, waarover de Amerikaansche rechter Ben B. Lindsay lezingen houdt in ons land, zijn juist ingevoerd in die staten van Amerika, waar de vrouwen het kiesrecht hebben, dit vergeet Mw. Sterck! Het is dus een bewijs te meer welke goede wetten door samenwerking van man en vrouw worden verkregen. Zie hier nog hoe het Antwerpsche Katholieke Dagblad ‘La Presse’ zich in dit verband uitlaat: ‘De socialisten’, zoo schrijft het blad, ‘hervatten hunne propaganda voor uitbreiding van het recht tot medezeggenschap’. | |
[pagina 569]
| |
zeggen hebben in zaken, waarin zij dikwijls toch zoo nauw betrokken zijn en waar zij zoo zeer door te lijden hebben? Nemen wij bijv. het prostitutie-vraagstuk? Het drankmisbruik? Hoe weinig Mw. Sterck op de hoogte is van de kwestie waarover zij zoovele kolommen druks in Uw blad schrijft, blijke uit haar mededeeling, dat Noorwegen de finantieele bezwaren van vrouwenkiesrecht ondervindt door de royaliteit der vrouwen, die er het evenwicht van het budget in gevaar zouden brengen. In het Storting van Noorwegen toch heeft geen enkele vrouw zitting!! De vrouwen maken er wel een druk gebruik van het actieve kiesrecht, maar in het Storting werden ze nog niet gekozen. Dit is een bewijs dat zij geen baantjesjaagsters zijn. Ook weet Mw. Sterck blijkbaar niet, dat de klacht van ‘een’ vereeniging in Californië reeds lang door gansch tegenovergestelde uitspraken ontzenuwd werd. Een wetsontwerp dat haar niet bevalt - dat trouwens, zooals ze zelf zegt, van zeer ondergeschikte orde is - rekent ze juist de vrouwen aan! De goede wetten zijn zeker uitsluitend mannenwerk, als men volgens Mw. S. op eigen houtje gevolgtrekkingen maakt. Thans ‘het cardinale punt’. De kiesrechtvrouwen vragen het stembiljet in het eigen belang der vrouwen. Hier zij vermeld een passage uit de rede van de presidente van den Nationalen Vrouwenraad in Nederland op 27 Januari uitgesproken bij gelegenheid der buitengewone vergadering door het Algemeen Bestuur gehouden, naar aanleiding van de ingediende voorstellen tot herziening der Grondwet. ‘Het oordeel van onzen Raad heeft een groote, niet te miskennen waarde, omdat het niet alleen de stemmen van vrouwen zijn, die door hem zich laten hooren, maar ook de stemmen van mannen, die de samenwerking met vrouwen hebben leeren waardeeren in het vereenigingsleven, waarin zij naast elkaar en met elkaar arbeid verrichten tot verbetering van de maatschappelijke misstanden en tot leniging van de maatschappelijke nooden. Waarom zou men dan bevreesd behoeven te zijn voor de samenwerking van mannen en vrouwen in de practische politiek? Als er ooit een tijd geweest is, waarin de staat het inzicht en de werkkracht van al zijn burgers noodig had, dan is het de tijd waarin wij nu leven. En de staat laat de helft van die kracht en dat inzicht ongebruikt.’ En, sprekende over staats-commissies, die ten doel hebben een studie te maken van een speciaal arbeidsgebied, zegt spreekster: ‘We hebben juist in deze bewogen tijden gezien hoe ontelbare van die commissies in het leven zijn geroepen. Maar in geen enkele van die commissies is ooit door deregeering een vrouw benoemd. Wij zullen geen officieele personen kunnen worden, voordat onze namen op de kiezerslijsten zijn gebracht, en toch zouden velen van ons in dergelijke commissies goed en nuttig werk hebben kunnen doen en mogelijk, door haar practische kennis van wat voor de huishouding in al haar onderdeelen noodig is, het Rijk groote sommen hebben kunnen besparen.’ Waar blijft U, dit lezende, met Uw ‘cardinale punt’, Mw. Sterck? Spreekt in deze woorden het eigenbelang der vrouwen? De Nationale Vrouwenraad omvat 34 vereenigingen in ons land, die alle op het congres vertegenwoordigd waren, en met algemeene stemmen werd een adres aan de leden der Tweede Kamer gericht, om aan te dringen op zoodanige wijziging der ingediende voorstellen, dat de onmiddellijke invoering van vrouwenkiesrecht in de grondwet worde verzekerd. Dit is dus wat anders dan dat een klein percentage der vrouwen in ons land zich voor vrouwenkiesrecht verklaard zouden hebben. Trouwens, Mw. Sterck schijnt ook niets te weten van de drie volkspetitionnementen voor grondwettelijke gelijkstelling van man en vrouw of algemeen mannen- en vrouwen- | |
[pagina 570]
| |
kiesrecht van 1911, 1912 en 1915, waarop te zamen 520,000 handteekeningen voorkwamen! Mw. Sterck tracht voorts nog aan te toonen, dat onze wetten ten opzichte van de vrouw ‘een sterk beschermende houding aannemen,’ maar is daarin bitter slecht geslaagd. Het is trouwens voor het eerst dat wij een dergelijke stelling hooren verkondigen! En wij zouden niet 5 vervolgstukken, maar er zeker 50 noodig hebben, zoo wij hier wilden vermelden in welke opzichten de vrouw in ons wetboek bij den man wordt achtergesteld en welke treurige gevolgen daarvan schering en inslag zijn. Wij willen daarom op deze zaak hier niet ingaan, hoe gaarne wij dat ook zouden doen als wij de plaatsruimte te onzer beschikking hadden. Ieder, die er zich voor interesseert, kan echter zelf ons wetboek ter hand nemen en het bestudeeren of kan er een onbevooroordeeld rechtsgeleerde naar vragen.Ga naar voetnoot*) Wie ook, weet, bij eenig nadenken, niet voorbeelden op te noemen, uit eigen ervaring? Wij zouden bijna zeggen welk kind weet er niet van mede te spreken! Ten slotte meent Mw. Sterck dat onze eisch: wettelijke gelijkstelling van man en vrouw ingaat tegen de beginselen der Katholieke leer. Wij hebben hierin reeds tal van hooggeplaatste Katholieken opgenoemd, die het ook te dezen opzichte blijkbaar niet met haar eens zijn. Aan Zijn Eminentie den Kardinaal James Gibsons is echter de rechtstreeksche vraag gesteld: ‘Welk standpunt neemt de Kerk ten opzichte van vrouwenkiesrecht in?’, waarop den 27en Maart 1914 het volgend antwoord inkwam: ‘De kerk heeft zich over deze kwestie niet officieel uitgesproken, maar laat het aan het goed oordeel van haar lidmaten over te doen wat hun het best lijkt. De bewering dat de Kerk zich kant tegen de politieke ontvoogding van de vrouw is onjuist.’ De Heer Flor van Cauwenbergh, secretaris van de Federatie der Katholieke vereenigingen, heeft in 1911 in bijzijn van staatsministers, senators, volkvertegenwoordigers van het puik der Katholieke strijders, deze verklaring afgelegd: ‘Is het noodig dat er op kiesrechtgebied hervormingen worden ingevoerd, de Katholieke partij zal er toe overgaan, ongedwongen en in volle vrijheid, en dan zal tevens de kwestie nopens het stemrecht der vrouwen aan de orde worden gesteld.’ Niemand der aanwezigen, zoo schrijft de Gazette van Antwerpen van 19 Mei 1911, niemand van allen, die met min of meer gezag spreken in de groote Katholieke partij, is tegen dit vooruitzicht opgekomen.’ Waar blijft dus de autoriteit Mw. Sterck? Is zij als zoodanig grooter dan al deze vooraanstaande Katholieken? Zoo niet, dan moet men zich verwonderd afvragen, hoe zij het heeft aangedurfd, haar meening te stellen tegenover al die eminente mannen, die zich zoo heel anders over vrouwenkiesrecht hebben uitgelaten. Wij hopen erin geslaagd te zijn aan te toonen, dat de beweging voor vrouwenkiesrecht bij ons niet in handen is van een ‘sterk materialistische minderheid’, dat zij niet ingaat tegen de belangen van het gezin en niet tegen de kerkelijke wetten. Wat de anti-beweging betreft, vermeld in het Naschrift van Mw. Sterck's artikel, ziet hier wat Mevrouw dr. Aletta Jacobs hierover in het laatstverschenen Maandblad van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrechtschrijft: | |
De vrouwenkiesrecht-eisch is rijp.Er is in de vrouwenkiesrechtbeweging van alle landen groote overeenkomst. Wij hebben hierop reeds zoo dikwijls gewezen. Tot voor korten tijd konden wij de vraag in het buitenland gedaan: ‘bestaat er bij u ook een anti-vrouwenkiesrechtbeweging’, steeds beantwoorden met ‘neen, tenminste geen openlijke en georganiseerde’. In plaats van ons daarmede geluk te wenschen, hoorde men dan meestal, dan zijt gij nog veraf van de inwilliging van uw eisch, want in alle landen, waar het kiesrecht voor de vrouw werd ingevoerd, werd het kort te voren bestreden door eene anti-beweging. | |
[pagina 571]
| |
wrichting van het gezinsleven, tot schade van ons nationaal bestaan. Zoodra wij in Zeeland onze vergaderingen gaan houden, hopen wij mijnheer Kees van der Meer daar aan te treffen als onze bestrijder. Wij zullen gaarne met hem openlijk van gedachten wisselen over het al of niet wenschelijke van invoering van vrouwenkiesrecht. Zóó denkt dus de Presidente der Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht over de anti-beweging.
Alvorens dezen brief aan de Nieuwe Haarlemsche Courant af te zenden, hebben wij, omdat wij reden hadden aan te nemen, dat zij er geen plaats aan zou verleenen, aan de Redactie van dit blad een schrijven gericht, met verzoek ons te willen melden, of zij een antwoord op het artikel van Mevr. Sterck van onze zijde wilde opnemen, doch men is zoo beleefd geweest, daarop totaal niets te antwoorden. Is dit geen bewijs dat men zwak in zijn schoenen staat? Wie zich sterk voelt toch, kan wel een stootje verdragen en behoeft er niet tegen op te zien in het strijdperk te treden. Het blad heeft wèl de gelegenheid geopend het adres van de anti's te teekenen, maar geen oogenblik denkt zij er aan de tegenpartij de gelegenheid te geven om zich te verweren tegen een onrechtvaardigen aanval! Het verheugt ons daarom te meer, dat ‘Het Centrum’, katholiek orgaan evenals de ‘Nieuwe Haarlemsche Courant’, tegen het artikel van Mevr. Sterck is opgekomen, dat dit blad zoo rechtvaardig is geweest te zeggen, dat er géén katholiek beginsel is dat het zijn tegen vrouwenkiesrecht eischt (het beroept zich daarbij op de uitspraak van den Utrechtschen hoogleeraar Beysens), dat het de adres-beweging van de Nieuwe Haarlemsche afkeurt en dat het van dezelfde opinie is als wij, waar het zegt, dat men liever de zaak eens moest bestudeeren alvorens er dermate tegen te ageeren. In ‘Het Centrum’ komen meermalen artikelen vóór vrouwenkiesrecht voor. Dezer dagen zelfs, wij mogen wel zeggen een pleidooi voor vrouwenkiesrecht van de hand van Th.S.v.E., dat ons in al zijn soberheid trof door zijn juistheid en logischen gedachtengang. Maar hoezeer wij het op prijs stellen, dat andere Katholieke bladen voor vrouwenkiesrecht zijn, wij willen ons toch tegen het artikel van Mw. Sterck zelven verdedigen en haar aantijgingen één voor één ontzenuwen. Het is daarom dat wij aan de Redactrice van de Hollandsche Lelie om opname van ons ‘verweer’ verzoeken. Zij toch heeft altijd oneerlijke persmanieren veroordeeld en haar blad opengesteld, om ze aan het licht te brengen. Zij heeft ook altijd aan aangevallenen gelegenheid gegeven om zich te rechtvaardigen, als hen door de aanvallers de gelegenheid daartoe werd geweigerd. En zeker zal zij dit dus thans doen, waar het een zoo belangrijke maatschappelijke kwestie als de onderhavige geldt. HENRIËTTE BEERSTECHER. |
|