wordt men, als men voor zijn vaderland vecht! En niet eens gaat de vergelijking op. Een ‘dier’ toch staat te hoog om ooit te handelen, zooals de IJzeren-Kruizen-en-Oorlogsmedailles-verdienende!! menschen!
Frederik de Groote schreef in 1739 aan Voltaire over het schrikkelijke van den oorlog.
Monarques malheureux, ce sont vos mains fatales
Qui nourrissent les feux de ces embrasements;
La Haine, l'Intérêt, déités infernales,
Précipitent vos pas dans ces égaremens.
Accablés sous le poids de nombreuses provinces,
Vous en voulez encore ravir à d'autres princes!
Payez de votre sang les frais de votre orgeuil;
Laissez le fils tranquille et le père à ses filles:
Qu'ainsi que les succès, les malheurs et le deuil
Ne touchent de l'Etat que vos seules familles.
Wij weten hoe Frederik zichzelf allerminst aan die mooie woorden hield; maar het vreemde verschijnsel doet zich voor dat een geheel volk zich door den oorlogsroes laat medeslepen, het lage, beestachtige van den oorlog niet meer inziet en werkelijk meent dat al de laagheden, gepleegd in naam der vaderlandsliefde, edele daden zijn. Bestaan blijft slechts het inzicht, dat dezelfde laagheden voor het vijandelijke vaderland bedreven, niets edels in zich hebben.
Hoe anders te verklaren dat de Duitscher, bovengenoemde literaire mededeelingen van een infanterie-officier ons gevende vertelt, dat deze ‘Tagebuchaufzeichnungen gevonden zijn in den Taschen blaujackiger Turkos in het gezelschap van Ringen mit abgeschnittenen Fingern.
Die afgesneden vingers werden zoo iets vreeselijks geacht, dat de Turkos ‘an die Mauer gestellt’ werden.
Ja, het is niet mooi van die Turkos vingers af te snijden, omdat de ringen anders niet te krijgen waren. Maar wat beteekenen zulke kleinigheden, enkele lijkenvingers van zwaargewonden tegenover het optreden der duikbooten tegen koopvaardijschepen, als de Lusitania en de Zeppelin-raids tegen open steden?
Diezelfde Duitscher, die het natuurlijk vindt, dat de Turkos onmiddellijk gefusileerd werden, verdedigde het goede recht van het torpedeeren der Lusitania; meende dat het bombardeeren van Parijs en Londen uit Zeppelins een kranige daad was.
De medegedeelde Tagebuchaufzeichnungen zijn waard gelezen te worden en de titel ‘Infernum’ is buitengewoon goed gekozen, maar waar ze gevonden werden kan ons onverschillig zijn. Die mededeeling, waar en hoe ze gevonden werden, is echter waard gememoreerd te worden, als bewijs hoe niet slechts lichamelijke, maar ook moreele ‘Erschöpfung bei Kriegsteilnehmern’ vrij algemeen voorkomt.
Wel eigenaardig is het, dat, zooals in de Haagsche Post werd medegedeeld, deze Erschöpfung niet voorkomt bij de hooge officieren, wier zijn aan het front slechts beteekent, dat zij er niet zijn, maar die in de verte met kijkers de oorlogsdaden volgen.
De moreele Erschöpfung, daarop kan men aan, komt bij die officieren net zoo goed, wellicht zelfs nog in sterker mate, voor, dan bij de soldaten en officieren aan het eigenlijke front. Ja, men zegt niet te veel met de bewering dat de oorlogvoerende volken in hun geheel, met slechts onbeteekenende uitzonderingen, daaraan lijden.
P.J. DE BRUÏNE PLOOS VAN AMSTEL.