wenscht dan goed-dood te zijn. Dan eerst bereikt hij 't Nirwana, wat door sommigen als 't niets wordt beschouwd, door anderen als een opgaan van de persoonlijkheid in 't heelal.
Van den godsdienst der Brahmanen, waarin groote zélfbeheersching een voorname rol schijnt te spelen, gelijk 't doen en laten der Fakirs wel aanduidt, zullen we hier niet veel reppen, evenmin als van den godsdienst der Chineezen.
Slechts aanstippen deden we een en ander van de valsche godsdiensten. Voorouders-vereering, doodenoffers, d.w.z. offers aan de dooden in den vorm van spijzen en geschenken, vormen er een belangrijk gedeelte van. 't Achtgeven op vogelgeschrei en 't hechten aan allerlei invloeden van klimaat en bodem zijn er sterk mee verbonden. Bij de laagststaande volken en stammen is toovenarij schering en inslag. Wanneer we nu in dit alles maar willen zien een zoeken en tasten naar den levenden God, al is 't dan onder gebrekkige vormen, dan zijn we al aardig op weg om een aanknoopingspunt te vinden.
Paulus deed dat ook, toen hij te Athene op den Areopagusheuvel 't Grieksche volk toesprak. ‘Gaande door uwe stad,’ zeide hij, ‘trof ik een altaar aan, waarop stond: Aan den onbekenden God’ en nog sterker toen hij wees op wat een hunner dichters had geschreven: ‘In Hem leven we, bewegen we ons en zijn we.’
Al blijft dus de prediking van het Evangelie de hoofdzaak, er zijn nu zooveel andere manieren, waardoor de volken kennis maken met de Chr. leer. In dezen oorlog staan in Frankrijk tal van troepen uit de Engelsche koloniën en al zal nu de Fransche bodem in onze dagen niet direct de meest geschikte bodem zijn om Christenen van hen te maken, toch zullen zij met 't Christelijk geloof kennis maken.
Beschamend is voor ons Westersche volken geweest, wat voorname Chineezen gezegd hebben over den wereldoorlog. Zij wezen er op hoe de Chr. volken van het Oude Europa elkaar, in plaats van in vrede met elkaar te leven, verdelgden. Daarom ook, 't is meer gezegd, doorleeft de zending een crisis. Op allerlei wijze is in de heidensche landen het rustig voortarbeiden belemmerd geworden, waarbij dan nog komt het verspelen van den invloed door wat de heidenen in Europa zien gebeuren.
Desondanks volvoert God met dit alles zijn raad.
Ook met den wereldoorlog.
Ik voor mij zie toch ook in de overwinning van Duitschland's wapenen een verbreiding van wat dat volk in den loop der eeuwen heeft bereikt, waarin het op velerlei gebied een vooraanstaande kracht is geworden.
Wie zal ons zeggen, wat 't gevolg van de overwinning der Duitsche wapenen zal zijn in 't Oosten, in Turkije, op den Balkan, niet 't minst in Klein-Azië, Perzië en Engelsch-Indië.
Als een staaltje van de wijze van doen der Duitschers vermeld ik u, dat volgens een onzer groote bladen een Hollandsche zoogenaamde padvinder, een jongmensch van ongeveer 14 jaar, bij 't Duitsche leger verzeild was geraakt en daarbij bleef, ja naar 't Oostelijk front werd gezonden. Daar ver nam een Duitsch kapitein, dat hij nog niet gedoopt was en toen zeide deze: ‘Maar jongen, dat gaat toch zoo niet, stel, dat je in den oorlog een ongeluk krijgt en je bent dan niet gedoopt, dat gaat toch niet.’ 't Gevolg was, dat onze vrind onder plechtig ceremonieel, nadat hij van huis de goedkeuring daartoe had ontvangen, gedoopt werd door een predikant in allen ernst, terwijl enkele officieren plechtig als peetvaders een gelofte aflegden. Na afloop was er een eeremaaltijd, waarbij hij een paar glazen goeden wijn kreeg, niet meer, anders werd hij dronken, werd gezegd. Zoo'n staaltje teekent de Duitschers.
Natuurlijk heeft de een meer sympathie voor de Engelschen, de ander voor de Duitschers, maar niemand kan miskennen, dat God dit volk geweldige talenten heeft toebedeeld, die het heeft gebruikt, ja waarmee het heeft gewoekerd, zoodat het Duitsche volk op wetenschappelijk gebied en op 't terrein van handel, landbouw, nijverheid, ja van wat niet al, staat aan de spits der beschaving.
Daarmee heeft een doortocht door België, hetgeen onrecht was, direct niet te maken. Engeland doet met Griekenland veel erger. Wanneer België eenvoudig had geprotesteerd, ware de oorlog reeds lang tot een einde gebracht. Doch er is bij dezen wereldkrijg veel meer aan de orde dan een verschil van meening over 't doortrekken van onzijdig gebied. Zou het niet dit zijn, dat de Europeesche volken moeten leeren elkaar te verstaan en te verdragen? Een onzer professoren, prof. Struycken, lid van den Raad van State, heeft onlangs gezegd, dat de nationaliteit als zoo-