De Hollandsche Lelie. Jaargang 29
(1915-1916)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 523]
| |
Hier verscheen een lijster, zwartblauw van kleur, met gelen snavel. Daar vloog een javaansch kwikstaartje, vlug huppelend over den weg, borstje en rug wit en de vleugeltjes zwart gekleurd. Zoo juist vloog een dwergekster langs mij en voor mij uit. Ginds kon men een prachtigen goudgeel gekleurden wielewaal door de boomen zien verdwijnen. Ook zag ik een vogel van schitterend groene kleur wegvliegen. Allerlei spechten kwamen langzamerhand voor den dag, met de spitse bekken tegen den bast der boomen hamerend, met het doel insecten te vangen. Daar vertoonden zich een troepje rijstvogeltjes met zwarte kopjes, witte wangen, blauwe vleugels, borst en rug lichtblauw, met zwart staartje en rood bekje. Inderdaad hebben ze een schilderachtig pakje aan. Maar er zijn andere, die even kleurrijk zijn aangekleed, zooals de oranje-bekjes en die andere vogeltjes, die men ook meestal tusschen de rijstvelden ziet vliegen en die gloedrood zijn aangetrokken. Tevens zijn deze beide laatsten nog sierlijker en slanker dan de bovengenoemde blauwe rijstvogels. Ook treft men hier de vroolijk fluitende spreeuwen in schitterende kleurentooi uitgedost en een merel met roode borst, maar overigens van dezelfde grootte, ongeveer gelijk aan de Europeesche spreeuwen en merels. Hoog in de lucht vliegen een paar neushoornvogels voorbij. Beneden in het dal ruischt de stroom, die zich slingert door de vlakte en zonder ommezien de zee tracht te bereiken. Altijd voorwaarts is de leuze van den stroom, hij kent geen hindernissen. Mochten er rotsblokken of bergen op mijn weg liggen, dan ga ik er rondom heen en vervolg mijn weg, zoo zegt de bergstroom. Of wel, ik graaf mij een weg dwars door de bergen heen, en spring bruisend omhoog over rotsen, om met donderend geraas neer te vallen in de diepte, kokend van woede, maar met onoverwinnelijke wilskracht mijn weg vervolgend naar de oneindige zee. Zoo is het met den mensch eveneens. Hij gaat steeds voorwaarts. Hinderpalen worden uit den weg geruimd en bergen verzet. Altijd vooruit is ook zijn leuze. Waarheen? Om tenslotte éen te zijn met de Oneindigheid? Dit zijn raadselen, die wij menschjes wel niet spoedig zullen oplossen. In 't Oosten verschijnt het licht, terwijl nog alom schemerende nevel over de bergen hangt. Nog enkele minuten en de stralen der zon beschijnen het aardrijk en de ochtendnevel verdwijnt. Hier en daar ziet men den nijveren landman de gronden bewerken; met behulp van sapi, karbouw en ploeg maakt hij het land, dat terrasvormig tegen de bergen aan ligt, gereed voor het zaaien van maïs of het beplanten met rijstplantjes. Men komt mannen, vrouwen en kinderen onderweg tegen, die beladen zijn met vruchten, gevleugelte, rijpe paddi, welke zij naar de markt te Ngantang brengen, om ze daar te verkoopen en tevens inkoopen te doen. De welgestelde Javanen laten zich naar den passar in karretjes brengen, die door vlugge paardjes getrokken worden. Voor de Javanen is de gang naar de passar als een feestdag en ze trekken dan ook hun meest kleurrijke jasjes en sarongs aan, met keurig bewerkte doekjes om haar hoofd geslagen; dit laatste heeft betrekking op de vrouwen. In de bergstreken kan het 's morgens soms koud of liever koel wezen en dan dragen de mannen eveneens doeken om hun hoofd, maar van meer grove stof. Onze lieve Javaansche houdt ervan te pronken met mooie doekjes en keurige, kleurige sarongs en zij heeft gelijk, want zij wil gaarne bemind zijn door Kromo en Orang blanda. Ik sta op eene hoogte nabij Selobrodjo. In de diepte strekt zich voor mij uit een schilderachtig dal en aan de overkant verheffen zich hooge bergen, waarop nog de wolken rusten, zilverwit van kleur met violetten rand, terwijl de hemel rose gekleurd is. De zon is van ons 148 millioen kilometers verwijderd. Het licht legt per seconde 305685 kilometers af. Het duurt dus iets meer dan acht minuten, voordat het licht van de zon onze aarde bereikt. Ondanks dien afstand, beschijnt toch de zon het nietigste kevertje, het fraaie vogeltje en den kleinen mensch. Zoo zijt ge, ondanks uwe kleinheid, toch een stofje in de oneindigheid. De zon is in verbinding met U en gij zijt in verbinding met de zon. Ondanks onze nietigheid, blijft het een feit, dat plant, dier en mensch onophoudelijk in verbinding staan met de onbezielde natuur, met zon, maan, sterren, met de ons omringende lucht, in éen woord met de Oneindigheid. En van die Oneindigheid zijt gij ook een deeltje, een stofje. - Flam- | |
[pagina 524]
| |
marion zegt ergens: ‘Waar wij ook het heelal peilen, in alle richtingen is het oneindig. In die oneindige ruimte vormen de stelsels van zonnen en werelden, die ons heelal uitmaken, slechts een eiland in den grooten archipel, en vergeleken met de eeuwigheid, is het leven der menschheid met hare geheele geschiedenis, het leven onzer geheele planeet, het bestaan van ons zonnestelsel, slechts de droom van éen oogenblik’!.... Gij vervolgt uwen weg. Ge ontmoet op den weg een troep apen, die, zoodra ze u waarnemen, met gymnastische en acrobatische sprongen op de takken springen of langs slingerplanten in de boomen klauteren. Zij kijken door het gebladerte heen naar U met nieuwsgierige blikken en verbazen zich over de onhandigheid van hunnen navolger, die dergelijke gymnastiek niet zou kunnen nabootsen. En toch hebben zij ook concurrenten. Ziet maar eens den jongen Javaan! Hoe vlug en zeker als hij is, klimt hij tegen den cocospalm op! Verder gaat ge. Een waterval hoort ge bruisen aan uw rechterhand. Indien ge van baden houdt, of liever van stortbaden, welnu, hier is uwe gelegenheid. Daarbij komt ge langzamerhand voorbij Lebaksarie en Poedjon. Tusschen Lebaksarie en Poedjon, daar, waar de weg zich hoog verheft en men ver kan zien over het dal heen en vele bergen, daar bevindt zich wederom een groepje apen. Deze onze vriendjes zijn zwart van kleur en grooter van gestalte dan de eerder genoemden. Met verstandige, maar toch half bevreesde, blikken zitten ze op de takken der boomen U aan te kijken, alsof ze zeggen wilden: deze vesting behoort aan ons. Eindelijk zijt ge voorbij Poedjon en hebt reeds wederom een afstand van een half uur afgelegd. Ge zijt echter nog op eene aanzienlijke hoogte. Naar beneden kijkende, ligt daar het door de zon beschenen helderwitte hotel Songgoriti. Dan ontdekt ge opeens het groote schilderachtige Malangsche dal, dat zich glooiend tot aan de in de verte liggende bergen voortzet. Dat paradijsachtige dal schijnt bijna overal bebouwd te zijn en groot is het aantal landbouwproducten, dat die vruchtbare streek voor de voeding der menschen oplevert. Hier en daar liggen de dessa's, verscholen tusschen cocospalmen, bananen, bamboebosschen, waringins en djeroekboomen. Zet ge uwe wandeling voort, dan bereikt ge eindelijk Batoe en, verder op den weg naar Malang, ziet ge voor U uit de top van den 3671 Meter hoogen Semeroe-berg. Rondom den top ziet ge de gleuven, waarlangs het slijk en de steenblokken naar beneden vloeien, die door de Semeroe zijn uitgeworpen. De Semeroe ligt op tamelijken afstand van Malang verwijderd. Indien ge echter van Batoe komt, lijkt het, alsof die berg vlak achter Malang zich verheft. Dien avond had de top van de Semeroe een glans van grijsgeel met violetten rand. Zoo was hij door de laatste stralen van de ondergaande zon geschilderd. De natuur schildert altijd en overal, zoowel in de onbezielde wereld als in de wereld der levende wezens. Schilderstukken, die de natuur zeer nabij komen, als het ware weergeven, zullen op den nog onbedorven mensch, die zich om conventies niet bekommert, den diepsten indruk maken. Schilders, die zich geheel en al overgeven aan de leerschool der natuur, zullen den hoogsten roem verwerven. De leerschool der natuur blijft dag en nacht geopend voor den mensch, die wenscht te leeren en hare lessen wil behartigen. Hilvarenbeek, 17 Nov. 1915. |
|