Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 29 (1915-1916)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 29
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 29Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 29

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (16.32 MB)

Scans (98.55 MB)

ebook (5.40 MB)

XML (3.84 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 29

(1915-1916)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Fijne middag
door Norma.

‘Nou? zeg nou?’ vroeg Heiman, die ongeduldig werd en gaf Sjimmie een por.

Ze stonden nu al wel een heel uur daar bij die ‘Bijenkorf’. - Hadden ze 't gisterochtend in school nog afgesproken. Zou Heiman vandaag om twee uur bij Sjimmie aan huis komen en dan samen hier naar toe. - ‘O ja’, had Sjimmie gepocht, ‘hij dee 't zoo dikwijls met sjabbes - was heelemaal geen moeite om er in te komme. Nou ja, kindere alleen mochte niet, maar der ginge altijd zooveel mensche na binne en as je der dan vlak naast ging loope, net of je der bij hoorde, dee die portier je lekker niks. Je moest er natuurlijk netjes uitzien, maar daar zorgde Sjimmie's moeder wel voor. Altijd met sjabbes een schoon katoenen pak an en dan zijn mooie nieuwe schoene, want je begrijp,’ oreerde Sjimmie met wijs gezichtje, ‘der magge geen schoffies mee na binne.’

En Heiman's moeder had haar best gedaan.

‘En gaan je met Sjimmie Schrijver mee?’ had memmele gezegd, ‘en zal je der net zoo fijn uitzien as die Sjimmie!’

Een eigengemaakte, lichtgeel-grijze broek, nog gefabriceerd uit een opknappertje van Heiman's overleden vader, zat volgens moeder den jongen ‘as gegote’, een schoon katoenen kieltje, papieren boord met rood en wit gestippeld katoenen dasje, een nagelaten pet van Heiman's vader (vader had een klein hoofd) en een paar schoenen met opgevulde neuzen vanwege de grootte - ziedaar Heiman Wolf. Zeker, bij Sjimmie was mansverdienste en de memmele van Sjimmie had een druk snoepzaakie, maar toch zou haar Heiman niks niemendal onderdoen voor zijn kameraadje. Mocht juffrouw Schrijver hem gerust bekijke, van onder tot bove!

‘O, jò, 't is er zoo joffel!’ begon Sjimmie weer, toen ze na vele wijze raadgevingen van juffrouw Schrijver, het benauwde keldertje, waar 't naar uien en appelen rook, uit waren en een lekker najaarszonnetje hun goedendag zei, ‘'t is er zoo echt joffel,’ en de groote suikerbal, die memmele hun ieder een in 't mondje gestopt had bij 't afscheid, verhuisde van de tong naar de linkerwang, om 't duidelijker en met meer klem te kunnen zeggen ‘Ache nebbisj, er benne fliegmasjines, jò, zoo groot as jij of ik en groote soldate! Duitsers en Franse en de Duitsers hebbe ronde gezichte en lache en de Franse benne bleek en kijke leelijk en schreeuwe as je der arreme na de hoogte doet. En je mag nerreges ankomme en dat doen ik ook niet, alleen zoo maar es effetjes, asse ze heelemaal niet kijke.’

Met blijde dribbelpasjes stevenden de kleine jongens op hun ‘Bijenkorf’ af, zonder op of om te kijken en nu stonden ze al zoo'n langen tijd voor 't beloofde land. Heiman, mager, bloedarm kereltje, had het zichtbaar koud en ook Sjimmie voelde de kilte van den Octobermiddag door zijn katoenen mouwen. Dat het nou toch ook zoo lang duurde vanmiddag! Kon toch geeneen hellepe. Moeste ze toch met gewone mensche na binne, snapte die portier toch dadelijk, dat ze niet hoorde bij die juffrouwe van daarnet. Groote hoede met veere en lange bonte om en wat roke ze lekker! Kon je nòù nog ruike en ze ware nou al lang na binne!

‘'k Gaan naar huis’, dreigde Heiman en deed een beweging van omkeeren. Had ie nooit gedacht van Sjimmie, dat die zoo'n gazzer was. Was dat nou gemeen, ja of nee, om almaar te zegge, nee die niet, en alle menschen maar voorbij te laten gaan. Zoo'n opsnijer, hij durrefde natuurlijk niet!

‘Och jò, begrijp het dan toch, as dat die mensche toch veels te fijn voor ons benne. Toe, wacht nou nog een klein beetje, gerust, je zal 't zien, der komt nou heel gauw wat!’

't Begon hem zelf ook al wat te bangen, 't duurde zoo lang. Er es bij een andere deur probeere? Maar dan kwam hier misschien juist de goeie. Nee maar, stil! nou

[pagina 521]
[p. 521]

was er dan eindelijk wat! Die ouwe juffrouw, die kwam er regelrecht op af, ja, toe maar juffrouw, hier na toe! Kon je wel opoe tege zegge en dat meisie bij der was maar 'n gewoon meisie, net as je zussie, nou ja, een beetje mooier misschien, maar affijn, nou zal 't wel gaan. Ache nebbisj, daar bleve ze nou aldoor voor de rame staan te kijke. De oogen strak op haar gevestigd, poogde Sjimmie het oude mensch te hypnotiseeren. ‘Toe nou, opoe, gaan nou naar binne, 't is binne zoo prachtig en zoo lekker warm, toe nou, opoe! en 't kost niks, toe nou!’

Gespannen bespieden de jongens al de bewegingen der juffrouw. Zou ze naar binnen gaan, zou ze omkeeren? Stapje voor stapje naderden de kleuters, stonden dan plots voor de groote spiegelruit, vlak naast 't meisje.

‘Zeg, jonge, ruk toch op, wat moet je?’ snibde het kind en drong zich tegen de oude aan.

‘Nou’, zei een goede, zachte stem, ‘ze doene toch niks, magge toch zeker ok wel es kijke! Moet je niet zoo leelijk weze. 't Lijke wel aardige jongetjes!’

Dankbaar blikten vier donkere oogen naar 't oude mensch op.

‘Kom, opoe,’ drong het meisje, late we maar weg gaan!’

‘Naar binne?’ vroeg opoe.

‘Ja, da's goed, naar binne en krijg ik dan ok weer wat?’

‘Krijge, krijge, altijd maar krijge, ken je nou nooit er es met opoe uit zonder wat te wille hebben? Moet je niet zoo begeerig weze, Mientje!’

‘Dan wil ik niet naar binne’, dreinde het kind en trok haar arm weg. De jongens hielden den adem in. ‘Zou 't nou nog niet gebeuren? Nare meid, zij krege toch ook niks, waren al lekker als ze der in mochten.’

Even stond opoe in beraad. ‘Zou ze der dan maar een kleinigheidje geve? Och, ze was nou toch eenmaal uit, as ze weer in Schagen was, zou ze wel weer zuinig doen, as je toch ok bij je dochter in Amsterdam ben te logeere, wil je toch wel der es wat geniete. ‘Nou, opoe zal dan welderes kijke,’ paaide ze het kind en schuifelde naar de groote deur toe. Stijf drongen de jongens tegen haar aan.

‘Moete jullie der ok weze?’ informeerde ze ‘heb je daar een booschap?’

‘Ja,’ jokte Sjimmie en vertelde dadelijk van die mooie ‘fligmasjmes’ en praatte zoo druk met opoe, dat de deftige, hooggeborste portier ze zonder bedenken binnenliet.

He, dat gaf een verlichting. Eenmaal uit 't gezicht van dien gevreesden man, kreeg Sjimmie al zijn kordaatheid weer terug. Nog even liepen ze met z'n vieren op, dan trok Mientje opoe voor een rood wintermanteltje, ‘daar had ze zoo'n zin aan!’ en schoven de jongens zoetjes verder, de kleine, minne kereltjes, in die machtige grootte dra geheel opgeslokt....

Al twee uur scharrelden ze er rond, kwamen nu hier, dan daar weer voor den dag, trap op en trap af. ‘Die gummitreden, waar je zoo heerlijk zacht op loopt, net of je bij de koningin ben’, vond Heiman, die liften, maar dat durfden ze niet te wagen, in zoo'n klein kamertje met zoo'n mijnheer en as ie je der dan der es uitsmeet, as ie 't merkte!’

Tot nu toe marcheerde alles goed. Niemand scheen op ze te letten, alleen die mijnheer van die prentenboeken, dat was even een angstig oogenblikje. Hij keek ze zoo strak aan en vroeg zoo dringend: ‘zijn jullie hier alleen?’ Maar Sjimmie, klein gewikst joodje, had direct zijn smoesje bij de hand.

‘Nee, mijnheer, met me opoe, maar die is beneje een mantel uitzoeke voor me zussie, maar wat hebbe jongens daar nou an, wat zeit u?’

Even fronsten mijnheers wenkbrauwen zich bedenkelijk, dan vloog hij met wapperende jaspanden en een pakje in z'n handen naar de cassa toe. De jongens gingen voor alle zekerheid maar gauw een trapje lager.

He, daar bij die comestibels en al dat lekkere snoepgoed, wat rook het dáár lekker. En moest je dan eerst nog langs die lekkere zeep, waar 't nog heerlijker rook, net zoo lekker, als Heiman's zus, als deze zich 's avonds klaar maakte voor de opera, Heiman's zus, die altijd zooveel cadeautjes van heeren kreeg, ‘maar ze zong dan ook zoo prachtig in 't koor’, zei Heiman, ‘en ze was zóó knap, ze zong in de Italiaansche opera.’

‘Niet aankomen!’ snibbigde een opgeschoten ding, die met een van denzelfden leeftijd het opzicht over de suikerwerken had en zich wonder veel voelde, met de andere smoesde en heel gewichtig deed.

Maar de kleine kereltjes kwamen immers nergens aan. Alleen de groote oogen keken begeerig en de neuzen genoten. He, wat een fijne fondantjes en borstplaatjes en wat een hoop hoppies! En die vruchtenbonbons waren ook fijn! Verkocht Sjimmie's moeder soms ook!

[pagina 522]
[p. 522]

Daar voelde de kleine jongen ineens een stevigen mannengreep op zijn schouder. Met een gil zag hij om. Moesten ze weg? Wat deden ze?

Dan keek hij in 't goedige, lachende gezicht van zijn en Heiman's meester, de jonge meester, die wel streng was, maar toch zoo prachtig kon vertellen en van wien de meeste jongens hielden, Sjimmie vooral.

Hij trok zijn pet recht, bij wijze van groet en blijdschap verfde zijn gezichtje.

‘Dag meester!’

‘Zoo jongens, zijn jullie hier zoo alleen?’

‘Ja, meester.’

‘En vinden jullie 't hier mooi?’

‘Ja, meester.’

Meesters familie, die hem een dagje kwam opzoeken in Amsterdam, trad er ook bij, ze moesten weten, hoe de jongetjes heetten, en meester was in een fideele stemming. Geen school, mooi weer en je goede oudjes over met je leuken kleinen broer en dan - 't allervoornaamste - pas tractement geweest!

‘En wat lusten jullie nou van meester? Toe, zeg maar op, je mag allebei wat uitzoeken!’

De jongens keken elkaar aan en dan weer den meester met groote schitteroogen, dan loerden ze begeerig naar al dat lekkers.

‘Mag het wel?’ flitste het door Sjimmie's brein. ‘Op sjabbes wat koopen, mag toch niet? O, maar wij koopen het niet, wij krijgen het van meester en die is een krist, die mag het toch wel doen.’

‘Nou, hoe is 't? zal ik jullie maar eens helpen? Ieder zoo'n rolletje chocola, nu hoe is 't, ja of nee?’

‘Asjeblieft, meester!’ Ja, eigenlijk, nou ze toch mochten uitzoeken, borstplaat. Die waren ook heerlijk, maar misschien te duur - nou, dat smaakte natuurlijk ook erg, erg lekker.

Pratend liepen ze met meester en familie op, eerst naar cassa, waar ze dan de rolletjes in bezit namen en verder ging het naar de speelgoedafdeeling. De negenjarige broer van meester hield met de jochies direct wijsgeerige bespiegelingen over het gaan of niet gaan van die groote vliegmachines, ging in een mooie schoolbank zitten, verzette er den boel, deed, als de broer van meester, erg brani en de kleine jongens keken bewonderend toe.

‘Wat durfde die jongen, he? ja, maar as de rebbe je eigen broer is en je bent hier met je vader en moeder ook!’

En verder trokken ze, kwamen bij de goedkoopere afdeeling speelgoed, met ballen, tollen en knikkers. Daar werd halt gehouden. De kleine broer moest van zijn moeder mooie glazen stuiters; wat was natuurlijker, dat ook de jochies mochten kiezen? En ze namen er den tijd voor en niemand maakte 't hun lastig. De juffrouwen van die branche hadden het veel te druk over een ‘hij’ en de stemmen verhieven zich van opwinding, vooral die eene met een brief op haar knieën, zeker ook van dien ‘hij’, dan dat ze zich om ‘die menschen van buiten’ konden bekommeren. 't Was al erg genoeg, dat die van den brief voor zoo'n stuk of wat ongelukkige knikkers op moest staan en heel naar de cassa loopen.

De jongens lieten de stuiters tikken in hun zak, dan voelden ze in den anderen, of de chocola er nog was. Nee, zoo fijn, zoo fijn hadden ze 't nou nooit gedacht. Heiman gloeide van verwondering voor zijn vriendje en deze liep vlak naast meester en hield stiekem diens jas vast. Die lieve meester, as der nou toch nog es een jongen was, die meester zou uitvloeke, zooals laatst die slechte Sam Dokters, hij zou hem, al was die nog veel grooter as hij! En gemeen he, om meester dan uit te vloeke in 't Hebreeuwsch, waar die natuurlijk niks van begreep. Nou ja, ze hadde meester toen wel gezeg, wat het beteekende: ‘meester zou de ziekte krijge’, maar een smeerlappestreek bleef het en asse ze het durfde wage om die lieve meester wat te doen! Zacht streelde zijn kleine hand meesters jas. - ‘Die lieve meester.’

Triomfantelijk verlieten ze in 't groote gezelschap de ‘Bijenkorf’. Sjimmie tegen meester aan - ‘die kwaaje portier kon lekker weer niks zegge,’ en dan buiten, na heftig petgeruk en beleefd gezeg van ‘dag mefrou, dag meheer, dag meester, dat laatste met een innig teederen uithaal, stapten ze op een drafje de straat over tusschen trams en auto's door en draafden, zonder om- of opzien verder, naar huis toe. ‘Wat zou memmele een ooge opzette. As dat nou geen fijne dag was!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken