hetzij uit machteloosheid er niets aan te kunnen doen toch, of het andere leed komt weer aan zetten, om je tusschen de klauwen te nemen, kijk, dan word je zoo mismoedig, dan heb je genoeg van het Leven, dan geeft de Godheid geen troost, integendeel, dan wend je je af van een Hoogere Macht, die niets anders doet dan leed op je schouders te torsen....
I slept and thought, that Life was Beauty,
I woke and found that it is Duty.
Ach, wat maken wij ons dikwijls illusies over 't Leven! 't Is maar aan enkelen gegeven, 't lachende door te gaan. Voor hen is 't Leven een speelreisje, maar voor velen is 't een kruistocht, een bittere tocht, een beker, die je tot 't einde toe moet leegdrinken, òf - men maakt zelf een einde aan dat leven, doch wie weet, hoe je later dan weer opnieuw moet beginnen, èn - iedereen heeft daar geen moed toe, want werkelijk het is geen lafheid, maar een moed.
Men zegt wel, ieder heeft zijn kruis te dragen, maar waarom de een zooveel leed, de ander zoo weinig te laten torsen?
En smart loutert niet, maar verbittert, verbittert je ziel, doet die in opstand komen tegen alles, tegen den Schepper, ja, wie nog meer?
Als je werkelijk goed verdriet hebt, zóó erg, dat geen mensch je troosten kan, dan komt zoo'n groote levensmoeheid over je, dan verlies je je energie, dan word je onverschillig, dan zit je bij de pakken neer.
Comme il pleut sur la ville.
Men heeft mij wel eens toegeworpen dat ik, tot mijn groot geluk, lijk op een gomelastieken bal, die telkens als hij weer neêrgegooid wordt weer vanzelf opspringt, weer de hoogte ingaat....
Dit verschijnsel is gelukkig te noemen voor een pessimistisch karakter.
Als er nu opééns, tusschen al dat duistere in, een heel klein lichtje verschijnt, één klein straaltje, dan houd je dat vast met al de macht, die in je is, zóó dat niemand, zelfs met ijzeren hand, je dat kan loswringen.... Het is het eenige op 't oogenblik, dat nog een beetje waarde geeft aan je leven, 't eenige, dat je wanhoop verhindert, een klein lichtje, een zonnegloren....
En dan denk je bij je zelven, zou dit kleine lichtje nog mijn energie kunnen doen herleven, de energie, die stervende is; zou 't blijvend wezen, dat zonnegloren, zou het niet gauw weder verdwijnen, opdat ik me weer voor niets heb blijde gemaakt?....
Ach, je bent zoo weinig vreugde gewend, je bent zoo bang, als 't komt, dat 't je weder ontglipt, het is zoo broos, zoo teer en niet gewend, zoo erg vast gehouden te worden....
Zonnegloren.... Zou werkelijk 't zonnetje 't meenen? Zou 't niet den gek steken met me, dat 't maar één oogenblikje komt en dan weer weg, weg?
O, neen, verdwijn niet, laat mij ook eens genieten van uw warmte, van uw licht, blijf in mijn nabijheid, hef mij op.... Zonnegloren....
Amsterdam, 6 Februari 1916.