Van het groote, groote huis. D... huizen, Febr. '16.
Beste Jo!
....Zoo zijn we dan weer terug in het rustige, stille dorp, waar de eene dag, de eene week zich in niets onderscheidt van de andere. Ontbijten, kopjes wasschen, bloemen verzorgen, enzoovoort, enzoovoort, tot aan het einde der dagen.
Wéét een jong, levenslustig meisje van negentien jaar eigenlijk wel wat ze doet als ze haar hart en hand schenkt aan een dorpsmedicus? O, zeker, ik ben niet ondankbaar, ik weet dat Rolf me op de handen draagt, maar.... hij heeft zijn patiënten en ik heb niets, niets dan de dorpsche stilte, dan een leven zonder afwisseling en ‘Anregung’.
Was het niet Jean Paul, die sprak van de herinnering als een paradijs waaruit niemand ons verdrijven kan?
En zoo denk ik dan, Jo; ik denk aan den zaligen vacantietijd in Amsterdam doorgebracht. O, de weelde je weer eens te kunnen bewegen onder menschen, te zitten in een grootsteedsch restaurant, er de gerechten te savoureeren, die onze dorpsleverancier niet eens bij name kent.
En dán de winkels! Urenlang heb ik geslenterd door de Kalver- en de Leidschestraat, elke étalage was een bron van lang ontbeerd genot, maar toch, de grootste, de sterkste aantrekkingskracht heeft dit keer, tijdens mijn verblijf in Amsterdam, ‘de Bijenkorf’ op me uitgeoefend; het groote Warenhuis ‘dat zich daar slingert als een gordel van.... glas en steen langs Dam en Damrak beide.’
Jij, die zelden of nooit het Amsterdamsche asphalt betreedt, kent ‘de Bijenkorf’ noch in deze, noch in hare vorige incarnatie. Je weet je waarschijnlijk alléén nog maar de huizen aan den Nieuwendijk te herinneren, waar clientèle en bedienend personeel dooreenkrioelden als... ja, als in een èchte ‘Bijenkorf’.
Ik daarentegen heb de verandering in al hare phases medegemaakt, eerst de verbouwing aan den Nieuwendijk, toen de tijdelijke toestand in de houten loods op 't Beursplein en daarna de aankoop van het uitgestrekte terrein, waarop in vroeger dagen de Beurs met hare Jonische zuilen stond...
Reeds de bouw van het geweldige magazijn interesseerde me, en telkens als ik in Amsterdam wat levenslust kwam halen, je weet hoe dikwijls dat geschiedt, sloeg ik met groote belangstelling den voortgang gade.
Ik was er bij, Jo, toen kort na 't uitbreken van den oorlog de eerste étage in gebruik genomen werd, en daarna bij ieder bezoek aan de hoofdstad was het ‘de Bijenkorf’ die 't eerst bezichtigd werd.
Ik heb nu eenmaal een zwak voor alles wat imponeerend groot en deftig is; hoe zou ik dan niet onder de bekoring komen van dit geweldige gebouw met zijn zes en twintig ruime, breede winkelramen. Bedenk eens, Jo, de voorgevel van het massieve in renaissancestijl opgetrokken magazijn is honderd twaalf meter lang en, als je door een van de monumentale poorten het interieur betreedt, sta je onder een koepelvormig glazen dak, dat de eerbiedwaardige hoogte van 18½ meter heeft. Verblindend is het licht dat door de in koper gevatte prismatisch geslepen tegels naar binnen stroomt. Zelfs op donkere regendagen is het in ‘de Bijenkorf’ vroolijk en licht....
Herinner jij je nog onze verrukking, Jo, toen we indertijd op de H.B.S. in de vestibule een glas in lood gevat venster kregen? 't Schoot me onwillekeurig te binnen toen ik voor de eerste keer het prachtige achtervenster in ‘de Bijenkorf’ zag. Natuurlijk moest ik, die zoo graag alles in cijfers omzet, onmiddellijk de lengte weten; een afdeelingschefbevredigde mijn nieuwsgierigheid: ‘Vijf en een halve meter’, zei hij op een toon alsof het de meest natuurlijke zaak ter wereld gold.
De parketvloeren, de mahoniehouten toonbanken, de massieve kroonluchters, 't is alles even smaakvol, even mooi.
En dan de verschillende afdeelingen in deze reusachtig groote zaak, de afdeelingen, die even zoovele tentoonstellingen zijn van voortbrengselen op alle mogelijke gebied.
Als ik mijn oogen sluit dan zie ik mezelf weer dwalen door die lange, lange zaal waar op elke toonbank iets anders te bewonderen valt, dan zie ik me weer in een dier groote