II.
Aan Mevrouw S. Hoogendijk-Hesse.
Zeer geachte Mevrouw.
Ook mij heeft de niet bepaald mannelijke toon van den Heer Servaas van Rooyen in zijne gedachtewisseling ‘Stof en Geest’, no. 20 H.L., zeer onaangenaam getroffen. Iedere vogel zingt zooals hij gebekt is. De Heer S.v.R. is dan zeker geen nachtegaal onder de vogels. Ik ben het volkomen eens met wat u schrijft in de H.L. van 22 Dec. Niet alleen dat de toon onwaardig is, waarop hij u antwoordt, maar bovendien welke argumenten! Veel beter was 't zeker dat de Heer S.v.R., alvorens te schrijven over geestverschijningen en Geest, met groote aandacht ging studeeren desbetreffende werken en daarnà, in waardige en mannelijke taal, zijn oordeel uitbracht, eventueel zijn veroordeeling. Hoe goedkoop is spot! Het geminachte Spiritisme wordt herhaaldelijk bestookt met dit onwaardige wapen. Onwaardig vooràl waar een man, die de kwajongensleeftijd al làng is ontgroeid, dat wapen hanteert! Misschien verschillen de Heer S.v.R. en ik wel bijna een menschenleeftijd, maar ik heb dunkt mij toch het recht mijne ergernis uit te spreken over zijne on-wetenschappelijke en onsérieuse behandeling van een onderwerp, dat eerst studie vereischt. In ‘Bijgeloovigheidjes’, in no. 8 der H.L., klinkt diezelfde onsympathieke toon en men treft er dezelfde onwetenschappelijke handeling aan. On-wetenschappelijk, omdat er m.i. vergeefs een betoog in gezocht wordt. Ik zou zeggen: Schoenmaker houdt U bij Uw leest. De Heer S.v.R. neemt een woord in zijn mond, waarvan hij de ontzaggelijke uitgestrektheid niet vermoedt: het geloof! ‘Het volle geloof vrijwaart zelfs niet voor bijgeloovige strekkingen. Haast zou men kunnen beweren, dat het geloof in het ongeziene juist het bijgeloof doet spreken.’ Een repliek op deze bewering zou boekdeelen kunnen vullen en daarvoor biedt de H.L. dus geen plaats. Ik geloof echter dat de heer S.v.R. geen juist denkbeeld heeft van ‘geloof’, en ongeloof en bijgeloof! Bijgeloovig
in hevigen graad is zeker hij, die ‘terstond twee messen vaneen schuift die kruislings liggen’! En mij is het een ònomstootelijk bewijs, dat iemand, behept met een dergelijke onbegrijpelijke bijgeloovigheid, niet kàn oordeelen over ‘Geloof’ in universeele beteekenis! Ja, die traditie is een doods-vijand! Waartoe traditie een mensch al niet brengen kan!
In datzelfde artikel spreekt de Heer S.v.R. in denzelfden geest over de Amulet en Fetichmus. Het zou mij te ver voeren ook hier verder op in te gaan, maar dat bewuste artikel ademt denzelfden geest als zijne gedachtewisseling ‘Stof en Geest’.
Geachte Mevrouw, ik ben geen Spiritiste. Ik heb de philosophie van 't Spiritisme, ofschoon niet grondig, bestudeerd, maar toen ik eenige seances heb medegemaakt om ‘eenig’ bewijs althans te zien, heb ik mij geheel van 't Spiritisme afgewend. Ik ontkèn geen mogelijkheid, en dat men ‘geesten’ kan oproepen, enz. enz., kàn waar zijn, maar ik ben van die mogelijkheid absoluut niet overtuigd. Altijd echter zal ik het opnemen voor het Spiritisme, waar men haar hoont en belachelijk maakt. Ik vind het klein en dom, om maar à tort et à travers te loochenen wat niet in de lijn van ons bevattingsvermogen ligt. En zeker weet ik dat daar eene geestelijke wereld is, waaruit wij nog zéér weinig weten; eene hoogere, geestelijke wereld, wier wetten wij met ootmoed en ontzag moeten trachten na te gaan en eerbiedig ons geestelijk oor te luisteren leggen als uit dat ònbekende land fluisterstemmen tot ons komen.
Dat een gezond verstand zich echter pare aan een rijk en innig gemoedsleven, aan eene echte, gezonde mystiek. Dit geef ik den Heer S.v.R. bescheiden maar dringend ter overdenking.
Met geestverwante groet:
Hoogachtend
Uwe dw.
Dec. 1915.
SOPHIE HARDENBERG.