De Hollandsche Lelie. Jaargang 29
(1915-1916)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 468]
| |
Och, dat de vrouwen mochten ontwaken en dat onze vrouwen en meisjes belang gingen stellen in de vragen, die voor haar van zoo groot belang zijn. Er is nog weinig vooruitgang te boeken in ons land, alleen is er eenig voordeel behaald in de publieke opinie, een voordeel dat vanzelve mee ware gekomen als er eene daadwerkelijke verbetering ware gekomen in de rechtspositie der vrouw. In Mei 1914 wees ik er reeds op in een opstel in de Nieuwe Arnh. Courant, dat de vrouwen het verkeerd hebben aangepakt om al vast eenig recht te verkrijgen, en zal dus hier niet in herhalingen vervallen; maar het is niet overbodig om nog eens in herinnering te brengen, dat zij vergaten dat over het algemeen en vooral in de hoogere kringen der maatschappij, bij de gezaghebbers het denkbeeld van de onbruikbaarheid en onwaarde der vrouw voor het maatschappelijke leven veel te diepe wortelen heeft geschoten, om haar voorshands kiesrecht te verleenen. Veel verstandiger en wijzer ware het geweest, indien de gehuwde vrouwen aan de mannen hadden gevraagd om herziening der huwelijkswetten, ik ben ervan overtuigd dat deze herziening niet lang op zich had laten wachten; want ik weet van nabij en van verre, dat de meeste (ontwikkelde) mannen die wetten een even dwaze bespotting vinden van het recht als wij. En - vervolgens hadden dan de vrouwen kunnen voorstellen om kiesrecht te verleenen aan ongehuwde vrouwen die een betrekking bekleeden of maatschappelijk werk verrichten. Doch toen ik dit denkbeeld opperde onder kiesrechtvrouwen, toen stoven vooral de leidsters tegen mij op en werd ik met verpletterende minachting bejegend. Ik sta dan ook vrijwel alleen in de beweging, vooral ook omdat ik geheel afwijk van een hunner grondbeginselen, nam. voor gelijk werk - gelijke betaling. Eén ding wordt door de vrouwen over het hoofd gezien en dat is dat voor vrouwen uiteraard andere bepalingen dienen te gelden dan voor mannen, omdat vrouw en man geheel verschillend zijn, wat hun aanleg, werk en plaats betreft. - - De vrouw is eeuwenlang over de geheele aarde onderdrukt geweest, niet omdat zij in waarde minder was dan de man, maar door de beerschzucht der tijden. Het recht van den sterkste gold tot op dezen dag. Zij werd zoozeer beschouwd alleen als speelgoed en vermaak en dienst voor den man, dat het werkelijk een reuzen-omwenteling vereischt in de gedachtenstrooming der menschen en in de denkbeelden der mannen, om de vrouw te gaan beschouwen uit een ander oogpunt. Dat begrip van minderwaardigheid heeft zich dan ook vastgelegd in de wetten der landen en in de voorschriften der kerken. En de vrouwen van hun kant voegden zich getrouwelijk naar deze gangbare munt. Zij wisten niet beter en hadden zooveel te doen met de vorming van hun gezin, dat zij volkomen tevreden waren met de rol haar toebedeeld, vooral toen de man haar maakte tot meesteres in huis. Maar de tijden veranderden en die geheimzinnige drang naar vrijheid en rechten beroerde ook de vrouwen. Vanwaar die onweerstaanbaren aandrang naar vrijheid - naar rechten - in alle lagen en standen, in de vrouwen zelfs, der maatschappij? Niemand weet het - maar hij is er! en doet binten splijten en weefsels scheuren! Echter, die schier plotselinge zucht tot vrijheid, tot gelijkheid en recht, die de vrouwenwereld doorvoer, vond haar natuurlijk geheel onvoorbereid. En de mannen lachten er eerst om, werden vervolgens kwaad en legden zich er tenslotte bij neer: ‘totdat de wind veranderd zal zijn’. Maar ik geloof niet dat ‘de wind’ veranderen zal en mag, en vele vooruitstrevende en hoogstaande mannen gevoelen reeds de groote beteekenis ervan. De mannenbond voor Vrouwenkiesrecht ontstond; en hoevele namen zou ik niet reeds kunnen noemen als voorstanders van de ontvoogding der vrouw. In het Algem. Handelsblad van 21 Febr. 1907 kan men lezen: ‘In alle landen van Europa is de beweging voor politieke ontvoogding der vrouw á l'ordre du jour. Zij, die de feiten in ons dagelijksch leven meer dan oppervlakkige aandacht schenken, die de teekenen des tijds bestudeeren en in binnen- en buitenland volgen, weten dat wij voor een keerpunt in het maatschappelijk leven staan, hetwelk de positie der vrouw totaal zal veranderen’. In een rede van den Heer Mr. J.G.L. Nolst Trenité, getiteld: de Praktijk der Wet ten aanzien van de Vrouw, haalt hij een citaat aan uit een geschrift van niemand minder dan van Stuart Mill, getit. Subjec- | |
[pagina 469]
| |
tion of Women, dat ik niet nalaten kan hier in zijn geheel over te schrijven. ‘Geen slaaf is ooit zoo slaaf geweest als de getrouwde vrouw slavin is. Iedere slavin had (in Christelijke landen) het recht, ja werd zedelijk verplicht geacht haar meester de laatste gemeenschap te weigeren. Niet alzoo de gehuwde vrouw, aan welken ruwen ellendeling ook vastgeketend, al weet zij, dat haar man haar haat, al is het zijn lust haar te kwellen, al is 't haar onmogelijk hem niet te verachten, toch kan hij van haar eischen wat - afgedwongen - de laagste vernedering is voor een menschelijk wezen,’ tot zoover S.M. De Heer N.T. teekent verder aan: ‘Evenmin als de slaaf zelf iets kan bezitten, en al wat hij heeft van zijn meester is, evenmin kan de gehuwde vrouw iets het hare noemen, evenzoo behoort alles wat zij had, heeft en zal hebben aan haren heer en meester.’ Men zal mij tegenwerpen dat de huwelijks-voorwaarden toch wel het eigendom der vrouw beschermen. Dit is in zooverre het geval dat de man dit kapitaal der vrouw niet kan nemen als het reeds aanwezig was bij het aangaan van het huwelijk. Als de vrouw echter staande huwelijk geld krijgt dan kan de man de uitbetaling aan de vrouw verhinderen, door haar geen toestemming te verleenen dat geld in ontvangst te nemen. Waar het dan zou moeten blijven zou een eigenaardige uitpluizerij worden voor advocaten. In ieder geval is de man toch de baas over de baten, want eerstens moet hij almede toestemming verleenen dat de baten haar worden uitgekeerd en zijn ze eenmaal uitgekeerd dan vallen ze dadelijk onder het bereik des mans krachtens de letter der wet. Of bovengenoemd geval misschien nooit is voorgekomen doet niets aan het feit in kwestie af dat de man het recht er toe heeft. Mij is wel zoo'n geval bekend dat de man weigerde zijne toestemming te verleenen. Nu vraag ik: kan het verwondering baren dat het vrouwenkarakter hoedanigheden vertoont die een gevolg zijn van hare diepe kleineering, rechteloosheid en vernedering! Haar wordt verweten dat zij vol list is en harteloos en vol veinzerij; maar het is duidelijk dat deze hoedanigheden voortvloeien uit bovengenoemde misstelling. Ik heb hier voor mij liggen een boekje, getiteld: ‘Een stem tegen Vrouwenkiesrecht’ door Yseulte. Wie en wat die Yseulte is weet ik niet, en doet ook niets ter zake, maar zij uit hierin zware beschuldigingen tegen het vrouwelijk karakter en waardoor zij, volgens haar, geheel on waardig zijn kiesrecht te verkrijgen, en ik moet toegeven dat hare beschuldigingen dikwijls verdiend zijn. Het is waar dat vrouwen over het algemeen zeer kwaadsprekend zijn, dat zij domtrotsch zijn en er een wreed vermaak in scheppen andere vrouwen, die zij als minder op den maatschappelijken ladder beschouwen, te kwetsen en te vernederen. Opmerkelijk is 't dat de man deze kleinzielige karaktertrekken niet heeft, maar dat deze overheerschend veel bij de vrouwen gevonden worden, dus trek ik daaruit het besluit: dat ze afkomstig zijn door de vernederende positie der vrouw, want de man - de gebieder - heeft ze niet; dit is nu wel geen direct bewijs, doch verstandige ontwikkelde vrouwen hebben voor het grootste gedeelte deze kleinzieligheden reeds afgelegd. Een andere groote reden van die bekrompen, hoogst onaangename karaktertrekken der vrouw schuilt in hare opvoeding. Zoo één van beiden met kennis van zaken dient opgevoed te worden, dan is het wel de vrouw. Dit is in lijnrechten strijd met de algemeen gehuldigde stelling, dat meisjes eigenlijk weinig behoeven te weten en te leeren. Yseulte haalt aan: ‘le caractère d'un homme lui est donné par sa mère’. Juist. Ik zeg: de vrouw heeft de wordende menschheid in haar hand. Dit wordt gansch en al over het hoofd gezien en.... juist door de mannen. Stel je voor, dat een stelregel zou luiden op de vraag: wat heeft een man alleen maar noodig te weten?? wel! spijkertjes slaan, en schilderijtjes ophangen. Allerdolst, niet waar? Juist; even, zoo niet erger allerdolst is het, dat een vrouw alleen maar zou noodig hebben te weten kousen stoppen en kopjes wasschen! Precies hetzelfde, menschen!! Neen, deze zotte gemeenplaats in den mannenmond heeft veel... veel erger gevolgen; want hoe komt het dat de menschheid tot zoo diep verval is gekomen, denk daar eens over na en hoort goed toe... de vrouw heeft de wordende menschheid in haar hand. Zoo één, dan behoort de vrouw een allerzorgvuldigste opvoeding te krijgen, vooral een rijken, ontwikkelden geest en ruim verstand dient zij te hebben, wil zij haar zonen | |
[pagina 470]
| |
en dochteren opvoeden tot betere menschen, dan die nu leven op onzen aardbodem; zóó als de toestand nu is gaat het menschelijk geslacht ziender oogen zijn ondergang tegemoet. Want ik geloof ook met dien schrijver in het Algem. Handelsblad, en ik heb het reeds verscheidene malen uitgesproken, dat wij op een keerpunt staan. Als het zoo blijft gaan als tot nu toe, gaat het menschdom te gronde; moet ik nog noemen waaraan? Aan de onreinheid en de ontucht en met haar de verschrikkelijke nasleep van ziekten en kwalen, die welhaast het geheele menschdom zullen verkankeren. Och, dit ontzettend afgrijselijk lijden, wat de mannen hebben veroorzaakt en waartoe zij de vrouw noodig hadden als onderworpene, is eigenlijk al genoeg; en spreek ik nog maar niet eens van de oorlogen en menschenslachterijen op groote schaal. Wat hebben de mannen van de aarde, onze schoone liefelijk bloeiende aarde gemaakt? een vuile jammerpoel van ellende, een stinkend moeras van ontucht. Wat hebben de mannen van de vrouwen gemaakt? Zotte, leeghoofdige, hartelooze, ijdele, behaagzuchtige wezens, juist in de hoogere, de gezaghebbende kringen, van waar de verbetering moet uitgaan. De lagere standen treft dit verwijt niet. Onheil - overal onheil. En nu is 't wel een opmerkelijk feit dat juist nu de vrouwen worden aangegrepen om op te staan en het onmondige juk af te schudden en zich te begeven, met onwederstaanbaren drang, naar het keerpunt om te helpen het menschdom te redden. Wel opmerkelijk dat er juist nu een ontwikkelingswind opstak, groeiende in kracht, die streek langs der vrouwengelaat en die hare blinddoeken wegrukte, die de man haar had voorgebonden, om haar zoodoende blindelings te houden in zijn dienst. - - Dat zij zich gaat schamen!! In de eenzaamheid neergezeten, als zij kennis neemt van de onduldbare minachting en vernedering haar aangedaan als vrouw - als echtgenoot - als Moeder, door de wetten des lands, door de voorschriften der kerken en de uitspraken der moraal. Dat zij zich dan gaat schamen!! Dat zij, gezeten aan haar tafel, die haar tafel niet is, gezeten op een stoel, die de hare niet is, met geld in haar beurs, waarvan haar geen cent toekomt ook niet de beurs, dat zij dan het schaamrood zich op de wangen voelt rijzen bij zoo diep eene vernedering. Maar als zij zich gaat schamen zoo diep dat haar geheele inwendige wezen siddert, dat alles wat vrouw is en hoog en nobel en eerlijk in haar tot opstand komt, ja dan is het oogenblik van redding ook aangebroken, en zal zij gevonden worden aan het keerpunt. Weggeworpen zal zij hebben al die armzalige windseltjes, die om haar karakter waren geslagen door conventie en heerschzucht, en zij zal daar bevonden worden tintelend van blijmoedige levenslust, hare plicht doende in volle verantwoordelijkheid van mensch zijn. Och, of de mannen het teeken des tijds verstonden, of zij het konden verstaan, niet nog maar enkelen, de eerlijke, de nobele mannen, maar steeds meerderen en meerderen. Indien zij het verstonden - de diepe ernst der tijden - zij zouden de eersten zijn die der vrouw recht deden. S. Hoogendijk-Hesse. |
|