De Hollandsche Lelie. Jaargang 29
(1915-1916)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen held uit het Napoleontische tijdperk.
| |
[pagina 442]
| |
voornemen opgevat, alleen den toren tegen den vijand te verdedigen! Vele omstandigheden waren hem gunstig bij deze onderneming. De pas was zeer steil en nauw, en de vijandelijke troepen konden daardoor slechts in een dubbel gelid, dat is twee naast elkaar, naar den toren opmarcheeren, terwijl zij dan geheel blootgesteld waren aan het vuur uit de schietgaten. Het garnizoen van dertig man had het gemakkelijk kunnen volhouden tegen een bataljon, maar nu zou één man het wagen tegen een regiment.Ga naar voetnoot1) Ongeveer middernacht ving zijn geoefend oor het zwakke geluid van ver verwijderde voetstappen op. Elk oogenblik kwam het nader en weldra hoorde hij de soldaten de bergengte binnenkomen. Onmiddellijk loste hij in de duisternis een paar musketten, om den vijand te doen weten, dat hij heel goed wist, dat er onraad in de buurt was en met welke bedoeling men kwam; daarop hoorde hij de stem van een officier, die vlug en kort zijn bevelen gaf, en naar de geluiden te oordeelen, trokken de troepen uit den pas terug. Tot den morgen bleef alles rustig. De Oostenrijksche bevelhebber, denkende dat de bezetting van het plan onderricht was en gereed stond om hem te ontvangen, oordeelde dat hij den post niet door verrassing kon nemen, zooals hij gehoopt had, en wachtte dus geduldig den morgen af, voor hij den aanval begon. Bij zonsopgang liet de aanvoerder het garnizoen opeischen om zich over te geven. Een grenadier trad fier te voorschijn om op dezen eisch te antwoorden: ‘Zeg uw bevelhebber, dat het garnizoen den pas tot het uitterste zal verdedigen.’ De officier, die de witte (parlementaire)vlag zwaaide, keerde terug en onmiddellijk werd er een stuk geschut in den pas gesleept. Om den toren onder schot te kunnen krijgen, moest het kanon zoo ver naar voren en zoo dicht bij den toren worden geplaatst, dat men het met een geweer gemakkelijk kon raken. Nauwelijks stond het dan ook op zijn plaats, of er werd aanhoudend op gevuurd en dit vuur werd zoo goed onderhouden en trof zoo juist doel, dat het kanon, na twee schoten gelost te hebben, met een verlies van vijf man aan dooden en gekwetsten, weer werd weggesleept. Dit was een slecht begin; daarom beval de Oostenrijksche kolonel, een half uur nadat het kanon was weggenomen, dat men den toren zou bestormen. En toen de troepen de bergengte betraden, werden zij ontvangen met een zoo snel en juist gericht geweervuur, dat zij vijftien man verloren hadden, toen zij nog slechts op den halven afstand gekomen waren, dien ze moesten afleggen. Ontmoedigd keerden zij terug naar den ingang van den pas. Nog drie bestormingen werden even krachtig afgeweerd als de eerste en vijf en veertig vijanden waren tegen zonsondergang buiten gevecht gesteld, waarvan er tien gesneuveld waren. Bij zonsondergang werd de laatste bestorming ondernomen en afgeslagen, en toen het donker geworden was, zond de Oostenrijksche bevelhebber weder een parlementair, om het garnizoen op te eischen zich over te geven. Dezen keer werd de eisch niet afgewezen. De bezetting deed het aanbod zich den volgenden ochtend bij zonsopgang over te geven, indien het gewapend en ongemoeid naar het leger mocht terugkeeren. De aanvoerder nam gretig deze voorwaarde aan. De Franschman had een moeilijken dag gehad. Hij had dapper het gevecht geopend met de dertig geladen musketten, maar ze niet alle weer kunnen laden. Zijn schoten waren snel en juist gemikt, want hij stond er bij het leger voor bekend, dat hij nooit zijn doel miste. Stellig was hij besloten den post te verdedigen tot hij zijn oogmerk bereikt had, namelijk den vijand vier en twintig uur op te houden, in welken tijd het Fransche leger zijn voorgenomen tocht zou hebben afgelegd. En daarna zou, dit wist hij, de pas van geen belang meer zijn voor den vijand. Den volgenden ochtend bij zonsopgang stelden zich de Oostenrijksche troepen in twee gelederen op, om daartusschen door de bezetting te laten aftrekken. Langzaam ging de zware deur van den toren open en na een paar minuten trad een gebronsde grenadier, wiens gelaat met litteekens was doorgroefd, naar buiten, letterlijk beladen met musketten, en liep tusschen de gelederen door. Tot verbazing van de Oostenrijkers werd hij door niemand uit den toren gevolgd. De kolonel reed naar hem toe en vroeg hem in 't Fransch, waarom het garnizoen niet voor den dag kwam. ‘Ik ben het garnizoen, kolonel,’ zei de soldaat trotsch. | |
[pagina 443]
| |
‘Hoe!?’ riep de kolonel uit, terwijl hij moeite deed zijn ergernis en toorn te bedwingen, ‘gij wilt toch niet zeggen, dat gij alleen dien toren tegen mij hebt verdedigd?’ ‘Inderdaad, ik heb die eer gehad, kolonel’, antwoordde de grenadier op kalmen toon. ‘Wat bezielde u, grenadier, dat ge zulk een poging waagdet?’ ‘De eer van Frankrijk stond op 't spel.’ De kolonel keek hem eenige oogenblikken aandachtig en met onverholen bewondering aan. Toen nam hij zijn shako af en zei op warmen toon: ‘Grenadier, ik groet u; gij hebt u den dapperste der dapperen betoond.’ De Oostenrijksche bevelhebber liet al de wapenen, welke La Tour d'Auvergne niet kon dragen, bij elkaar leggen, en met den grenadier naar de gelederen van het Fransche leger brengen. Hij gaf de brengers een brief mee, waarin de geheele zaak omstandig werd meegedeeld. Napoleon prees luide voor het front der troepen het heldhaftig gedrag van dezen brave des braves en bood La Tour nog eens bevordering aan, maar de held verkoos kapitein te blijven. Hij sneuvelde in Juni 1800 bij een treffen met de Oostenrijkers en onmiddellijk begon bij alle parades en revues van het regiment de eenvoudige en zinrijke plechtigheid bij 't appel nominal en bleef bestaan zoolang Napoleon keizer der Franschen was. (Uit Napoleon's tijd). C. GROUSTRA. |
|