dellijke aanschouwing de duidelijkste beelden der dingen geeft. Nadat op school 't werktuiglijk lezen is geleerd, tracht men 't kind verstandig en schoon lezen te leeren door zorgvuldige voorbereiding, bestaande in toelichting van de te lezen les en daarna oefening in 't lezen zelf. Leeren lezen over wetenschappelijke onderwerpen of over vakkennis kan op de Volksschool niet worden gedaan. 't Geen later in 't leven te pas komt, is 't werktuiglijk lezen, 't verbinden van de letters tot woorden, van de woorden tot zinnen en van de zinnen tot het geheele opstel of geschrift; verstandig lezen, d.i. begrijpen, opnemen, zich-eigen-maken, kan men alleen over zijn vak, d.i. datgene waarvan men verstand heeft. Dit is de regel bij de overgroote meerderheid. Verstandig lezen kan men dus op de Volksschool en zelfs op de Middelbare school, slechts gedeeltelijk leeren, omdat men er immers slechts gedeeltelijk ontwikkeld wordt.
Daarom is de zegswijze: de ‘Lagere School (Volksschool) moet het kind leeren lezen,’ een phrase, namelijk een korte samenvatting van onbegrepen ideeën; tenzij men bedoelt met lezen: uitspreken van 't geen er gedrukt of geschreven staat. Precies als in den volksmond.
Als de Volksschool de kinderen iets zal leeren lezen, dan moet ze grondig onderwijs geven in die zaken, naar aanleiding waarvan ze naderhand laat lezen. Vooraf moet het begrip er zijn, de lezing kan dit herhalen, bevestigen en versterken. Alleen oordeelkundig lezen is lezen en dit kan alleen geschieden na en door opneming van een massa fragmentarische encyclopaedische kennis, waarvan op de Volksschool slechts een weinigje kan en mag worden aangebracht.
Op de Volksschool worden dus hoofdzakelijk gelezen letterkundige boekjes, kinderschrijvers, geen werkjes over reëele kennis. Deze kennis wordt mondeling onderwezen en hoogstens, zooals in sommige scholen dan ook plaats vindt, nog eens herhaald door 't lezen in een leerleesboek. 't Gewone leesboek dient niet om kennis aan te brengen.
Professor Ludwig Noiré, te Mainz, verklaart in zijn Pädagogisches Skizzenbuch: ‘Als de Lagere School haar leerlingen ontslaat, zegt zij tot hen: Verlaat deze vreedzame verblijven en treedt het woelige, wilde leven in! Met veel wetenschap hebben wij uw hoofd niet bezwaard, want gij moest geen geleerden worden; maar één kunst hebben wij u geleerd, die gij niet gering moet achten, we hebben u leeren lezen. Dit schijnt weinig te zijn (dit is 't ook inderdaad, n.l. voor een kind dat de volksschool verlaat, Gr.) en toch is het de sleutel (?) tot de rijke schatkameren van alle menschelijk weten, van alle ervaring, van alle daden des geestes. Van u alleen, van uw begaafdheid en van uw lust tot onderzoek zal het afhangen, hoeveel gij u van dat alles eigen zult maken.’
Met andere woorden: kinderen, jullie weet nog zoo goed als niets natuurlijk, en als je wat weten wilt, dan moet je 't zelf halen uit de boeken. Je moet maar zien dat je die begrijpt. Lezen (?) hebben we jullie geleerd, je gaat nu van school en bent voortaan aan jezelf overgelaten. Verder hangt het ook heelemaal van jezelf af, van je begaafdheid en je lust tot onderzoek.
Zeker, professor, maar toch ook van hun levensomstandigheden, van hun meer of minder welgesteldheid en andere onbeteekenende uiterlijkheden, die beslissend zijn voor hun verdere vorming.
Laat ons den schat der leeskunst, voor zoo ver de school dien aan de kinderen geeft, niet overschatten. Laat ons niet zeggen tot het kind, dat van school gaat: je kunt lezen, dus ben je klaar.
Ten eerste niet, omdat het is een leugen.
Ten tweede niet, omdat het is een wreede spotternij met een hulpeloos kind, dat het er maar mee moet doen, dat in de wereld, in de maatschappij wordt gestuurd op een leeftijd, waarop het pas aanvangt te kunnen leeren lezen.
C. GROUSTRA.