De Hollandsche Lelie. Jaargang 29
(1915-1916)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdSpiritisme-Spiritualisme.Het fundament, waarop de leer van het Spiritisme is gegrondvest, zouden wij kunnen noemen: ‘Wetenschappelijke-Etische Godsdienst’, aan welks opbouw vele groote mannen en vrouwen van den laatsten tijd min of meer hebben medegewerkt. En om nu een juist begrip te krijgen van de diepe beteekenis en van de groote waarde van het geheel, is het noodig om deze omlijning even te splitsen, en wel in: ‘Wetenschappelijke’- en in ‘Etische’ Godsdienst. Immers, langs wetenschappelijken weg, zijn mannen en vrouwen van verschillende nationaliteit tot de zekerheid gekomen, dat de ziel, uitgegaan uit het grofstoffelijk lichaam, dat op aarde moest dienen als orgaan tot vooruitgang van verstand en hart, en dat als zoodanig zijne taak heeft volbracht, dat die ziel voortleeft in een anderen bestaansvorm. De Etisch-Godsdienstige kant van het Spiritisme heeft eene meer vèrstrekkende beteekenis. En deze beteekenis sluit in, dat ook hier door feiten kan worden gestaafd, dat de mensch in den volgenden bestaans- | |
[pagina 341]
| |
vorm maait, wat hij in het aardsch bestaan heeft gezaaid. Hiermede is dan ook opnieuw bewezen de eeuwige wet van oorzaak en gevolg; en kan er tevens door die wetenschap een afdoend antwoord worden gegeven op de vraag: ‘Hoe moet de mensch op aarde leven?’ Het is, vooral door bovengenoemde feiten, dat deze leer hoog uitblinkt boven de leeringen van andere godsdiensten, die van deze combinatie ‘wetenschap’ en ‘godsdienst’ niets willen weten;Ga naar voetnoot*) en die juist daardoor aannemelijk is voor den denkenden mensch van onzen tijd, die niet kan en ook niet wil aannemen op gezag, of wat anderen hem gelieven te verkondigen; maar die door eigen ervaring, door naspeuren en overdenken wil komen tot de waarheid, die het meest noodig is voor leven en voor sterven. En die deze waarheid dan beschouwt, beschouwen kàn, als zijn persoonlijk eigendom, als een deel van hem zelf; omdat hij haar heeft doorworsteld; omdat hij haar heeft doorleefd. En nu deze feiten, deze waarheden, hoe langer hoe meer worden erkend, treedt als vanzelf meer op den voorgrond de groote levensles van Jezus van Nazareth, die de diepe beteekenis van al zijne woorden, van al zijne daden kenmerkt en die het antwoord geeft op de hierboven gestelde vraag: ‘Hoe moet de mensch op aarde leven?’ Laat ons hem eens beluisteren, terwijl hij tot de schare spreekt: ‘Hebt lief’, en wat daaruit volgt: ‘Vergeeft uwen broeder’. ‘Vergeldt kwaad met goed’; en vooral dit: ‘Hebt geduld, hebt eindeloos geduld met de zwakheden en gebreken van anderen’ en ‘tracht hen te leiden door eigen voorbeeld op den goeden weg.’ Juist en vooral dit woord ‘door eigen voorbeeld’ voert ons tot de gedachte aan eigene opvoeding. Opvoeding van ons innerlijk zelf, van ons eigen ‘ik’. - En hier zijn wij reeds gekomen op het gebied van het Spiritualisme, van het ‘leven tot hooger bewustzijn’, dat eigenlijk een uitvloeisel is van al het voorafgaande. En wederom denk ik aan een woord van den Meester, als hij zegt tot zijne volgelingen: ‘Zijt heilig.’ Wat wil dat eigenlijk zeggen: ‘Zijt heilig.’ Blaise Pascal, de grootste schrijver en wiskunstenaar van zijn tijd, schreef ongeveer drie honderd jaren geleden: ‘Toute notre dignité, toute notre religion consiste dans la pensée. Travaillons à bien penser. C'est là le principe de toute morale’. En Ralph Waldo Trine, de Amerikaansche mysticus en onze tijdgenoot, waarop wij trotsch kunnen zijn, al behoort hij niet tot ons volk, hij wil het de menschen als inprenten: ‘Gedachten zijn krachten’. ‘Zij gaan sneller dan de bliksem en zij werken intenser dan de ether.’ ‘Beproeft het maar eens ze te gebruiken,’ zoo roept hij ons toe, ‘en gij zult eene schitterende uitkomst verkrijgen.’ ‘Kweekt aan reine gedachten.’ ‘Kweekt aan liefdegedachten tegenover uw' naaste, tegenover de gansche menschheid, tegenover al wat leeft; en gij zult rondom u eene reine en heilige atmosfeer scheppen.’ En verder zegt hij in navolging van Jezus: ‘Keert tot u zelf in, o mensch! Daar in uw binnenste zijt gij met uwen Schepper. En laat dan in die oogenblikken van nadenken en aspiratie in stilheid en in vertrouwen Zijne kracht in u werken.’ De mensch, die in zijne ziel God heeft gevonden, weet, dat zijn leven niet is in harmonie met dien eisch: ‘Zijt heilig’; wanneer hij zich schuldig maakt aan onedele handelingen of zich laat gebruiken tot lage doeleinden. Hij weet, hij heeft ervaren, dat het lichaam het orgaan is tot ontplooiing van de ziels- of denkkracht, die, uitgegaan van God, zich moet richten naar zijn Oorsprong om het goddelijke te kunnen weerkaatsen, en dat die ziels- of denkkracht op hare beurt reageert op het lichaam om het tot kracht en meerdere volmaaktheid te brengen. Welnu, zoo te leven, iederen dag en onder alle omstandigheden, dat is: ons leven te heiligen en dat leert ons het Spiritualisme. Het wijst ons naar den Hooge, naar het Vaderhuis; omdat het ons zegt: ‘Waar Uw' eeuwige woning ligt, dààrheen oog en hart gericht’. Arnhem. N.E.G. |
|