Botanie.
Voor het publiek bestaat slechts één rubberboom, de hevea. Leest men in een prospectus van een rubbermaatschappij, aanwezig zooveel duizend heveas, dan is de zaak gezond. Ficus elastica wordt met wantrouwen aangezien en andere rubberboomen zijn onbekend.
Inderdaad echter is het Handelscaoutchouc, de zoogenaamde Rohkautschuk niet afkomstig van één plant, maar van verscheidenen en wel zeer verschillenden.
De Rubberplanten behooren voor het grootste deel tot de families der Enphorbiaceen, Moraceen, en Apocynaceen.
De voornaamsten zijn de Hevea guianensis, de Landolphia florida, de Manihot Glaziovii, de Castilloa elastica, de Sapium verum, de Willoughbya coriacea, de Hancornia speciosa, de Kicksia elastica en de Ficus elastica.
Nu vindt men rubber vooreerst in Zuid- en Centraal-Amerika. In Brazilië zijn het voornamelijk de Heveas, hetzij dan de Brasiliensis of de Spruceana, doch aan de Amazone-rivier en de zijtakken Yavary, Yurua, Yapura, enz., vindt men ook de Sapium biglandulosum en de Micandra syphonoides, en in Ecuador verschillende soorten Sapium.
Zooals in Amerika de Hevea zoo is in Afrika de Landolphia de meest voorkomende rubberboom, en in Azië de Ficus elastica. Op Java en Borneo vindt men ook de Willoughbya en de Urceolasoorten.
Bij de keuze van plantmateriaal voor rubberplantages dient men rekening te houden met de eigenschappen der verschillende soorten. Zoo groeit de Spium verum het beste op een hoogte van 2000-3000 M. en geeft goede rubber, zooals blijkt uit de rubber komende van Columbia. Sapium biglandulosum geeft daarentegen een slecht product, evenals de Afrikaansche Kicksia-soorten. De Hancornia speciosa geeft daarentegen een zeer goed product, beter nog als de Heveas.
De Castilloa-soorten verdragen langdurige droogte en zijn overal daar te planten waar cacao groeit. In Nieuw-Guinea worden in den laatsten tijd plantages van deze soort aangelegd.
De Heveas hebben een gelijkmatige temperatuur en veel regen noodig. De Manihot Glazovii groet ook op minder goeden grond, en heeft een langdurigen tijd van droogte noodig, liefst 5 of 6 maanden.
Men ziet dus uit de enkele hier genoemde verschilpunten dat men niet slechts vragen moet welke boomen op een rubberplantage voorkomen, maar ook waar die plantage gelegen en hoe het klimaat er is.
De Manihot Glaziovii is door de Engelschen met succes geplant in Indië en in Ceylon en door de Franschen aan de Congo.
In het Ceylon Handbook and Directory van 1904-1905 lezen wij dat toen reeds meer dan 20 millioen Rubberplanten gekweekt waren op Ceylon en in de Straits. Dit aantal is sinds dien nog aanmerkelijk toegenomen.
Behalve de genoemde rubberplanten heeft ook voor deze industrie veel waarde de zoogenaamde ‘Wortelkaoutchouk’ verkregen uit de wortels van verschillende Afrikaansche struiken en ook de Mistelkaoutchouk verkregen uit vruchten. Deze Kaoutchoukmistel werd ontdekt door den Italiaan Giordana in Venezuela.
Behalve de genoemde families leveren ook vele planten uit de Lobeliaceeën en der Asclepiadeeën rubber terwijl de Sapotaceeën guttapercha leveren.
De meest gekweekte rubberboom, de Hevea, behoort tot de Euphorbiaceeën. De verschillende soorten Hevea, ongeveer tien soorten, komen over een kolossale uitgestrektheid in tropisch Amerika voor en wel van 9 N.B. tot 10 Z.B.. Alle soorten leveren goede rubber.
Sedert 1876 zijn verschillende Hevea-soorten ingevoerd en geplant op Ceylon, Assam, Birma, Calcutta, Java, Borneo, Sumatra, Queensland, Jamaica, Dominica, Zanzibar, Kamerun, Nieuw Guinea, Singapore, enz. In Queensland, Calcutta en Assam slaagde de cultuur niet te best. Wel was dit het geval op het Malay Peninsula waar de cultuur steeds toenam met klimmend gunstige resultaten. Over het algemeen is het succes met deze planten groot in vochtige en warme streken.
Ook wordt veel gekweekt de Manihot Glaziovii daar deze boom zeer snel groeit, zich overal weet te wennen aan de omstandigheden en een zeer groote hoeveelheid melksap oplevert. Deze boom geeft ook veel schaduw en is daarom ook wel aanbevolen voor koffie en cacao-plantages. Een bezwaar is echter voor de koffiekultuur dat de Manihots bij wind licht takken verliest die dan vallende schaden veroorzaken.
Deze plant is ingevoerd op Java, Malakka, Ceylon, West-Indië en Kamerun. Eigenlijk is Kamerun voor dezen boom te vochtig. Daarom