De Hollandsche Lelie. Jaargang 29(1915-1916)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende De Zee. Zacht zingt de zee haar somb'ren zang. ............... Wat klaagt gij, groote zee! Wat zucht er uw' ziele! Wat is uw eindloos wee, O zee! Is 't der normen druk? Is 't des daarzijns lasten? Knelt er uw juk, O zee? Zijt gij als menschen? Aan stof steeds gebonden? Wat zijn er uw' wenschen, O zee? Wilt gij ten hemel hoog? Als 't brandt in uw binnenst'? Ten eeuw'gen sterrenboog, O zee? [pagina 314] [p. 314] Nu zijt gij gelaten, zee! En droomt gij elegisch! En machtloos, gedwee! O zee! Zijt gij als menschen, Die rink'len hun kluisters? Maar dragen hun wee, O zee? Is berusting bij u? En eind'loos vertrouwen? Wijl d' Alziel is in u, O zee? Of wiegt ten eeuw'gen dage Gij dooden in uw schoot? Die nimmer nu meer klagen, O zee! Maar die gij als een moeder In d'eeuw'ge sponde streelt, Om hun te zijn Behoedster, Gij zee! J.G. VAN DER HAAR. Vorige Volgende