| |
Een Feestavond
door Martinia.
Vijf December.
Sint-Nicolaas-avond!
Dokter Oostberg, geneesheer-directeur van het Herstellingsoord Rusthof, stond in de vestibule, trok zijn jas aan en zette de kraag hoog op.
‘'t Is goed, zuster de Leeuw, ik geef permissie. Laat Mevrouw Benting, en juffrouw van Helden, en Marietje dan maar een uurtje bij Nelly Sanders gaan zitten! Maar denk eraan, dat juffrouw van Helden niet te rumoerig is. En om negen uur sluiten! U gaat van tijd tot tijd maar eens kijken. En houdt U dan Mijnheer Koning een poosje gezelschap: hij is weer zóó in de put! Genoegelijke avond verder!’ -
De deur viel achter hem dicht! Hij keek eens naar boven: strak-blauwe hemel, en
| |
| |
tintelende sterren! Echt vriesweer! De handen stak hij diep in de zakken, het grint knarste onder zijn voet. Ginds, aan het einde der laan blonken de verlichte ramen van zijn woning hem reeds tegen! Een glas warme wijn zou smaken vanavond, en dan een gezellig spelletje whist erbij: ze waren juist met z'n vieren! En dan tot slot een fijn soupertje! Nu, 't mocht wel, de student ook over! Kranige jongen toch: even drie en twintig, en dan al candidaat-arts! Als zijn studie afgeloopen was, dan maar eerst eens wat de wereld zien, 't buitenland in: wie weet, kan hij later Vader's opvolger hier nog worden! Tegen dien tijd kan hij zelf tenminste langzamerhand over rust gaan denken, zijn kuif werd nu al aardig grijs!
Zuster de Leeuw was intusschen de lange gang ten einde geloopen en opende daar een deur. Haar vriendelijk gezicht om den hoek stekend zei ze: ‘'t Mag, hoor! Réunie hier op de kamer!’
‘O, zuster, heerlijk!’ Het jonge meisje, op een langen ruststoel uitgestrekt, klapte zachtjes in de handen! ‘Kom hier, zuster, dan geef ik er U een zoen voor!’
Zuster glimlachte, en kwam even op den rand van het rustbed zitten.... ‘O, Dokter vond het direct goed. Als we Dora van Helden nu maar een beetje kalm kunnen houden: ze schreeuwt altijd zoo! Ik zal een keteltje chocola zetten, en dan een stukje banket, dat hoort er zoo bij! En dan om negen uur ieder weer naar zijn mandje!’
‘Komt U er ook bij zitten, zuster?’
‘Neen, dat kan ik niet, wel van tijd tot tijd eens om een hoekje kijken! Zuster Stork is al met zware hoofdpijn naar bed gegaan, en Mijnheer Koning zal ik probeeren, met een spelletje domino, wat afleiding te bezorgen! Die vindt vandaag de aarde weer één groot tranendal!’
‘Zijn er al pakjes gekomen?’
‘Nog niet. De post zal niet vóór halfacht hier kunnen zijn! Tot straks, hoor. Gauw nog elk een beker melk brengen, 't is zóó zeven uur! En dan zal ik het meteen zeggen, je zult ze dan wel zóó zien verschijnen!’
Weer lag Nelly Sanders alleen, maar haar lief, blank gezichtje stond opgewekt, en tevreden blikten de heldere bruine oogen de kamer rond. Gezellige kamer toch! Heelemaal geen idee van een ziekenvertrek! Licht behang, aardige schilderijen aan den muur, en dan op den schoorsteenmantel die portetten van thuis! Ze zou straks toch aan zuster vragen, of deze haar het portret van Mama even aan wou geven, dan zette ze dat op het kleine tafeltje naast den stoel: Mama hoorde er bij als het zoo'n beetje feest was!
Wat stond het plantje aardig, dat ze met haar verjaardag van de zusters gekregen had: Sierdennetje, in potje van Makkumer aardewerk. Iedereen beklaagde haar, omdat ze nu al ruim vijf maanden moest liggen, - maar als iedereen hartelijk en goed voor je was, en je wist, dat je beter werd, heelemaal beter, langzaam maar zeker, - had je dan wel zooveel reden om te morren, of in opstand te komen tegen je lot? Die afschuwelijke zenuwpijnen, die ze in het begin had, die waren soms wel erg, maar nu ging dat al zooveel beter! Dan zag ze hier nog wel naarder gevallen! - En elke veertien dagen kwam Greet eens kijken: en hoe verraste Mama haar soms niet, door onverwachts eens te komen! Mama kon moeilijk van te voren schrijven, dàn en dàn kom ik. Hoe licht kwam er niet iets tusschen met de twee kleintjes thuis, en dan had zij, Nel, zich maar blij gemaakt, en draaide het op een teleurstelling uit!
Een tikje op de deur:
‘Mag ik binnenkomen?’
‘O. Mevrouw Benting, U daar al; hoe gezellig, dat U de eerste is, dan kunnen we samen nog eventjes babbelen!’
De aangesprokene hing het witte doekje, dat zij over het hoofd geslagen had, over de leuning van een stoel.
‘Nu, lang zal dat babbeltje niet kunnen duren, want ik hoorde Dora al oreeren, toen ik langs Marietje's kamer kwam. Die is zeker al bezig, zich in het feestpak te steken, en nu zal Dora zuster de Leeuw een handje helpen!’
‘Van de wal in de sloot misschien! Maar toe, schuift U de crapaud dan vlak naast mijn stoel, dan zit U dicht bij me. De twee anderen kunnen best op gewone stoelen.’
Even streelde Mevrouw Benting haar over de dikke, bruine vlecht, die het twintigjarige meisje er uit deed zien als een bakvischje.
‘Daar komen ze al aan, Dora voorop zeker!’
Onstuimig werd de deur geopend.
‘Is Mevrouw Benting er al? O ja, dag Mevrouw, dag Nelly; leuk hé, we zullen de bloemetjes eens buiten zetten. Dokter is al naar huis!’ In één adem kwamen de woorden er uit, de lorgnet op Dora's neus dreigde telkens omlaag te vallen, zoodat haar vingers bijna voortdurend bezig waren deze weer vaster op den neus te planten.
| |
| |
‘Stt, een beetje Dora,’ vermaande de zuster die haar volgde, en Marietje Smeding, een klein, dik meisje, wier steil, piekig haar in een knoetje in den hals was vastgestoken, aan de hand meevoerde. Marietje was al achttien jaar, doch had niet veel meer verstand of begrip der dingen, dan een kind van drie! ‘Er zijn meer menschen in huis!’
‘Ja,’ voegde Nelly er bij, ‘anders valt ons heele avondje in duigen!’
Dora keek verontwaardigd.
‘Wel lieve hemel, wat doe ik nu? Nog niets! En dan al een zedepreek!’
‘Vast uit voorzorg. Als je te rumoerig bent, en naar bed gestuurd wordt, is het ook al te laat!’
Zuster plaatste een stoel bij de tafel.
‘Kom, Marietje, ga hier maar zitten!’
Als een wervelwind keerde Dora zich om.
‘Zegt me dat kind niet eens de menschen goedendag! 't Is wat moois! Zie je Mevrouw en Nelly niet? Zeg dan: Goeden avond!’
‘Goeden avond!’ zei Marietje op drogen toon: de bewegelijkheid en schelle toon van spreken van Dora maakte niet den minsten indruk op Marietje! Ze legde een kluwen ongebleekt katoen voor zich neer, en begon, heel langzaam, te haken aan een panlap, die bijna zwart zag van het langdurig onder handen zijn en het heen en weer sleepen van de eene kamer naar de andere, naar de waranda, naar den tuin.
Nooit zag men Marietje anders dan met haar haakwerk, dat nooit vorderde, en nooit af kwam, zoodat Dora haar al eens: ‘de moderne Penelope’ had genoemd! - Dora, die al vanaf haar intrede in de Inrichting bij den voornaam genoemd werd: ‘géén juffrouw asjeblieft, dat hoor ik al tien jaar lang vanaf de schoolbanken me in allerlei toonaarden toegalmen: juffrà, juffrà!’ - bedilde Marietje, ze bestrafte Marietje, en - ze hield van Marietje! En Marietje liet zich bedillen, liet zich bestraffen, - en zocht toch altijd Dora's gezelschap. Dikwijls, als ze een tijdlang op haar eigen kamer gedachtenloos naar buiten had zitten turen, of bij Nelly zat, die liedjes met haar zong, of haar aan het praten trachtte te krijgen, waarbij ze nooit veel anders ten antwoord kreeg dan: ‘jà jà,’ - stond Marietje ineens op.
‘Ik ga naar Dora, ik wil naar Dora!’
Dan belde Nelly, en bracht de zuster Marietje naar Dora toe, en dan hoorde men soms al gauw de scherpe, bevelende stem, dan trachtte Dora, zooals ze het noemde, het kind manieren te leeren, of gaf een standje, omdat het haakwerk er zoo vuil uitzag, - maar Marietje ging dan met een onnoozel, tevreden gezicht in den stoel bij het raam zitten, zeide niets, en liet den storm maar over zich heen gaan. -
Dora zette zich naast haar beschermelinge:
‘Is de vaas voor Dokter al gekomen?’
Zuster knikte.
‘Juist daareven! Hij is keurig hoor! Ik zal hem krijgen!’
Weg was ze, en kwam in een ommezien weer binnen met een mooie Majolica-vaas, gevuld met witte en lila chrysanten, die ze midden op tafel plaatste!
‘Beeldig!’ - 't Voldoet erg!’ - ‘Zuster Stork heeft een goede keus gedaan!’
Alle oogen waren er bewonderend op gevestigd, alleen Marietje haakte onberoerd verder.
‘En het vers?’
Dora blikte als een rechter van instructie in het rond. Mevrouw Benting knikte: ook klaar!
‘Lees U het dan voor!’
‘Och, laat Nelly dat maar doen! Zij heeft er het meest aan gedaan!’
‘Neen, neen,’ weerde deze af. ‘U moet niet zoo bescheiden zijn, Mevrouw. Ik kan zoo iets heelemaal niet!’
‘Dan blijf ik nog even luisteren,’ zei zuster, ‘en dan kan ik het meteen, met het cadeau, door Frans, den knecht, weg laten brengen!’
Mevrouw Cecilie Benting haalde een beschreven velletje papier uit haar taschje.
‘Hm, hm; ik zal het dan maar voorlezen, dat is dan mijn aandeel aan de gezelligheid!’
Haar stem was een tikje schor, een ietsje verlegenheid, een ietsje zenuwachtig!
‘Als Dokter Oostberg binnenkomt,
‘Hm!’ kuchte Dora, en trok een lang gezicht.
‘Stil, Dora,’ klonk het van de ruststoel, ‘niet in de rede vallen. Toe mevrouw, begint U nog eens!’
‘Als Dokter Oostberg binnenkomt,
Zijt gij met alles ontevreê,
Hij maakt U meer content.
En 't oog, dat straks vol tranen stond,
Ontwaakt opnieuw in blijden gloed,
| |
| |
Zet hij zich naast Uw bed ter neêr,
Weg, zorgen en bekommernis,
Hij schuift ze aan den kant!
En schoon de mond daareven nog
Slechts zuchten glippen liet,
Ras stemt hij zachtkens mede in,
Blijf Dokter, lang nog elk tot steun,
En geef aan allen ons iets mee,
- Wanneer wij strakjes henengaan,
En weer op eigen beenen staan -
‘Uitstekend!’ prees zuster, en Dora applaudisseerde met handen en voeten: ‘Kranig, kranig! Wat zal ie verwaand worden!’
‘Ie? Wie is Ie?’ bestrafte zuster. ‘En houd toch je gemak! De andere zieken kunnen wel denken, dat er een aardbeving plaats heeft!’
‘Láát je!’ En toen tot Mevrouw Benting: ‘Ik vind het prachtig, hoor; alleen met dat content zijn ben ik het niet zoo geheel eens!’
‘Natuurlijk niet. Tevredenheid is nu juist geen hoofddeugd van je!’
‘Wel, alle menschen! Heb ik het weer gedaan!’ De lorgnet viel op tafel.
‘Dag Dora!’ Zuster wuifde haar toe. ‘Ik zal zorgen, dat de verrassing wegkomt, anders is Truus niet meer te vinden. Zóó, het vers netjes in een couvert!’
‘'t Is eigenlijk meer iets voor een Dame,’ vond Dora, ‘maar enfin, de vaas is mooi genoeg, Mevrouw Oostberg kan hem dan later best op een tafeltje of op den schoorsteen zetten, als de bloemen verwelkt zijn, en dan kan Dokter er toch ook altijd naar kijken!’
Zuster vertrok.
‘Kijkt u eens of de post komt!’ riep Nelly haar nog na.
Toen de knecht weg was, opende de zuster een kastdeur in den gang; daar lagen allerlei pakjes opeengestapeld. ‘Mejuffrouw N. Sanders - Mejuffrouw N. Sanders! - wel vijf maal stond die naam als adres geschreven. Toén met den naam van Mevrouw Benting, één voor Mejuffrouw Dora v. Helden, één voor Marietje. Twee pakjes voor Nelly nam ze eruit, en zette de andere weer in een hoekje; die zou ze haar morgen maar geven! Alles tegelijk bracht maar te veel opwinding, zoo tegen den nacht, en voor de anderen, die minder bedeeld waren, was het eigenlijk ook aardiger.
Ze schikt alles tegen den muur. Straks maar binnen brengen, nu eerst de chocola halen! -
‘Open doen, astublieft!’
Natuurlijk was het Dora, die van de stoel opvloog, en in een oogwenk in de opening stond: ‘Leve zuster de Leeuw!’
‘Ziezoo!’ zei deze, het blad neerzettend, waarop vier dampende koppen chocolade stonden, een schotel met stukjes banket, en vier gelijksoortige doozen, in vloei verpakt. Zij reikte er elk een over.
‘De Sint is er al geweest: dit was voor de dames op nummer zeven!’
‘O, wat snoepig!’ Nelly was verrukt, een doos fijne bonbons uit het vloei te voorschijn te brengen. ‘Voor ons allemaal een; van wie zuster? Weet u het?’
‘Misschien! Ik denk dat de goede gever op de villa hierover zit!’
‘Hoe ontzettend aardig!’
‘En ik ook in de pas!’ kwebte Dora. ‘Hij zal ook denken, als de anderen iets krijgen...’
‘Dora!’ Nelly sprak ongewoon scherp! ‘Je moest je schamen, is dàt je dank?’
‘Nou ja!’ de lorgnet hing aan het koord op Dora's blouse te bengelen. ‘Zóó erg meen ik het niet. Ik weet ook best, dat ik niet veel aanleiding geef tot bijzondere vriendelijkheid aan Dokter. Ik ben een lastig nummer. Dus: leve Dokter Oostberg! Hoera!!
Ze hield de anderen de geopende doos al voor: ‘Proeft vast eens! Vindt je het zonde, dat ik er nu al aan begin? We zullen op zijn gezondheid snoepen. Laten jelui je cadeau maar dicht: 't zal voor mij wel het eenige zijn, dat Sinterklaas me brengt!’
Even vertrok zich haar mond zenuwachtig.
‘Goeie Door!’ zei Nelly hartelijk, doch deze wilde niet, dat iemand merken zou, hoe alleen ze stond, hoe alleen ze zich somtijds voelde. ‘Zullen we mijnheer Koning niet een stukje banket geven? 't Is net een blonde kardoes, zeg; ik heb hem laatst door de gang zien loopen. Hij ziet zoo wit als meel!’
‘Ga jij het hem dan brengen, Dora!’ Mevrouw Benting wilde toch ook eens iets zeggen; ze wist wel, dat haar gezelschap weinig opwekkend was, dat ze stil was en melancholiek; het kostte haar moeite, over onverschillige onderwerpen te praten, en mee te doen met de anderen! Om Nelly niet teleur te stellen, was ze vanavond hier gekomen, doch veel liever was ze maar op haar eigen kamer gebleven.
‘Ik? Ja, ik durf best. Maar dan roep ik eerst door een kier, dat hij het dek tot aan
| |
| |
zijn neus op moet trekken, alleen zijn krulebol maar zichtbaar!’
‘Hij zit anders al in zijn stoel, zooals ik van zuster hoorde,’ zei Nelly.
‘Nou, ook goed; maar dan zeg ik, dat hij eerst zijn hoogen hoed op moet zetten, en zijn kaplaarzen aan!’
‘En een bouffante zeker om.’
‘Ja, en een duffelsche jas!’
Dora schaterde; Nelly stopte de vingers in de ooren.
‘Kind, je lijkt wel een gramophoon; met je verjaardag krijg je een muilkorf van me!’
‘Geef die dan eerst maar aan Marietje!’ merkte Mevrouw Benting op.
‘Goden, wat een kind!’ Dora pakte haar de bonbondoos af, die al een groote gaping vertoonde, terwijl Marietje's gezicht de duidelijke sporen vertoonde, van met chocola en fondant in aanraking te zijn geweest. ‘Ik kàn haar niet uit mijn oogen laten gaan, zooals je ziet!’
‘'t Is toch van mij!’ zei Marietje onwillig, ofschoon ze geen poging deed, om Dora te beletten de doos te sluiten, en op den schoorsteenmantel te zetten.
‘Natuurlijk van jou, maar niet om alles ineens in te slikken! kind, kind’, - ze schudde driftig haar hoofd, de lorgnet ging van links naar rechts! - ‘doe toch niet zoo onwijs!’
‘'k Ben wijzer dan je denkt!’ Marietje scheen een bijzonder helder oogenblik te hebben, en Dora lachte, dat de tranen haar in de oogen kwamen!
‘Hoor haar eens! Ze zou me nog beschaamd maken; doet ze mijn opvoeding geen eer aan? Kom dan maar hier bij moeder Door, en drink eens!’
Ze hield Marietje de chocolade voor, en deze dronk, blijkbaar genietend, de kop leeg.
‘Nu de mond afvegen, Marietje. Neen, niet met je panlap; heb je nu ooit! Hier is een doekje!’
Glimlachend zagen Mevrouw en Nelly toe.
Marietje veegde gedwee den mond af, en zag weer op haar werk neer!
Dora werd ongeduldig.
‘Zou er nog niets voor jou gekomen zijn, Nel? Je bent nogal een moederskindje! Zuster de Leeuw!’
Haar stem schalde ineens hoog op.
‘Houd je toch stil! Je maakt dat we nog een standje krijgen!’ waarschuwde Nelly.
Maar daar verscheen zuster de Leeuw al, belast en beladen.
‘Werd Dora al nieuwsgierig? Dat kan ik me zoo voorstellen. Hier, kinderen, zoekt maar uit!’
Dora was al toegeschoten.
‘Mejuffrouw N. Sanders, - Mejuffrouw N. Sanders, - natuurlijk! Mevrouw Benting, voor U ook een pakje. En Marietje - een doos vol! En voor mij ook wat! Warempel! Gunst, welke goede geest heeft dan aan mij gedacht! Hebt U een schaar, zuster? O, jij wel, Nel! dank je!’
Zuster knipoogde eens: ziezoo, die is een poosje stil. ‘Ik kom zoo eens kijken, wat er gebracht is. Zal ik eerst Marietje's doos eens losmaken?’
‘Neen, neen!’ Dora legde er haastig de hand op.
‘Toe, zuster, laat mij dat doen, ik vind het zoo leuk, iets uit te pakken!’
Marietje keek met groote oogen toe, en wachtte geduldig, tot zij aan de beurt zou komen; want Dora zorgde eerst voor zichzelf; de lorgnet danste dat het een aard had.
‘O, kijk eens, hoe beeldig. Een boekomslag, een flesch eau de cologne, en een fotografie.
Hoe vin je het?’
‘Van wie?’ informeerde Nelly, en ze keek Mevrouw Benting eens aan, beiden zich verheugend om Dora's verrukt gezicht.
‘Van een collega van school; geen bepaalde vrienden, die houd ik er niet op na, maar toch een heel goede kennis. 't Is háár hand, en een vers er bij. Vreeselijk leuk!’
‘Dus Dora is content!’ schertste Nelly.
‘Ja, want Dora is niet verwend!’ gaf deze slagvaardig terug. Toen boog ze zich over den ruststoel heen.
‘En nu jij! Wat komt daar te voorschijn? Van je huis natuurlijk!’
Voorzichtig wikkelden Nelly's vingers het papier af van een langwerpig, hard voorwerp, dat netjes op een bed van houtwol rustte: een kristallen bloemvaas.
‘O, wat fijn!’ Natuurlijk werd het algemeen bewonderd. ‘Er zit nog wat in ook!’ Een klein doosje, van den bodem opgediept, bleek zes kwartjes te bevatten, een beschreven papiertje er omheen: voor bloemen!
Nelly's oogen straalden! ‘Hoe vinden jelui dat? En het is niet eens van huis, maar van Grootmama. Ik zie het aan het adres! Geef nu het andere pak aan, Door, dat is van Mama!’ -
Mevrouw Benting had bedaard haar cadeau van de verpakking ontdaan: een boek, in rood leeren band, waar voorin met een flinken vrouwenhand geschreven stond: aan mijn
| |
| |
vriendin Cecilie! Daaronder in fijner schrift:
‘Wenn es etwas giebt, gewaltiger als das Schicksal,
So ist es der Mut, der es unerschüttert trägt!’
Een portret lag erbij: een sympathiek gezicht, niet heel jong meer, en ook niet bepaald mooi, maar in de uitdrukking der oogen, in den trek om den mond lag iets dat op een karakter wees!
Cecilie's oogen werden vochtig: geheel alleen stond ze toch niet op de wereld!
Peinzend keek ze naar de twee anderen, die druk bezig waren, lachend en schertsend.
Daar had je Nelly: lief, bescheiden persoontje, vertroeteld door haar familie, door allen hier. Toch, met haar twintig jaren, al een kruis te dragen, al verscheidene maanden gedwongen tot liggen, en wie weet, nog evenveel maanden zóó in het vooruitzicht. Doch allen hielpen het haar dragen, en dan wordt de vracht verlicht!
Dora - overspannen schepseltje, doch die door rust en voeding weer een normaal, tevreden mensch zou worden. Wat al een verschil met een week of acht geleden, toen ze aankwam, en Cecilie haar in de aangrenzende kamer 's nachts nog kon hooren redeneeren en praten, toen ze slechts na het gebruik van poeders in slaap viel. En nu sliep ze rustig, soms tot den morgen! 't Kan nog wel een poos duren, eer zij weer aan haar werk mocht gaan, doch ze had een half jaar verlof gekregen, dus den tijd. Wel had ze ook geen ouders meer, doch ze had een werkkring, en, zooals ze zelf zeide: in mijn goede dagen sla ik me door alles heen!
Dan - sullig Marietje, stumperd. Echter zonder behoeften voor zichzelf, geen liefde missend, geen liefde vragend. Eigenlijk een kind, dat wel in eigen huis verzorgd kan worden, doch de moeder was nerveus, sukkelend. En soms had Marietje kuren, wou niet eten, hield dan stijf de lippen op elkaar geperst; dan moest Dokter, moesten de zusters erbij te pas komen, tot ze na een paar dagen weer alles gebruikte, wat haar voorgezet werd. En als moeder eens kwam, of haar twee zusters, dan zei Marietje beleefd goeden dag; en als ze weer heengingen, evenzoo, doch geen trek op haar onnoozel gezicht deed blijdschap kennen over hun komst, of verdriet over hun weer vertrekken. Ze zag hen na, en wuifde met de hand, als dit haar gezegd werd, doch dan ging ze weer kalm zitten, en frommelde aan haar haakwerk. Stumperd, ja, wèl stumperd, doch was het niet even erg, verdriet te hebben, en er steeds de volle, schrijnende pijn van te gevoelen?
Ze tuurde op het adres van een brief, die tusschen de bladen van het boek lag: Aan Mevrouw C. Benting-Wassenaar! Haar mond plooide zich smartelijk. ‘Mevrouw!’ ja, dat was het eenige, wat haar, uiterlijk, nog aan haar kort huwelijk deed denken. Geen kind meer, om voor te zorgen en lief te hebben, geen echtgenoot, wiens vreugden en lasten ze kon deelen, die met haar juichte in uren van geluk, en die haar steunde in stonden van droefheid en tegenspoed. Man en kind, beiden reeds heengegaan, voorgoed!
Ze streek met de hand langs het voorhoofd, en langs het haar aan de slapen, waardoor zich al enkele zilveren draden weefden. En toch pas twee en dertig jaar oud! Hoevelen begonnen op dezen leeftijd niet van het leven te genieten, en zij had er, voor zichzelf, al mee afgedaan!
‘Mevrouw!’
Nelly's hand streelde de hare, die op het boek rustte; in stil vrouwelijk begrijpen zagen de bruine oogen haar deelnemend aan.
Cecilie knikte haar toe, en poogde de zwaarmoedigheid, die haar telkens bekroop, van zich af te schudden. Ze wilde nu toch haar best doen, belang te stellen in de vreugde van anderen, en eigen leed weg te cijferen. Dokter had immers ook al meermalen gezegd: ‘Als U niet leert berusten, en het verleden tracht te vergeten, althans U ermee te verzoenen, komt U het nooit te boven!’
Ze bewonderde Nelly's geschenken van thuis: een gouden ringetje, met pareltjes bezet; een wandkalender, een doos fijne zakdoekjes, een groen leeren handtaschje, en wat snoeperij.
Liet zich, op herhaald aandringen, van Dora nog op wat bonbons tracteeren, en praatte vriendelijk tegen Marietje, die telkens iets in handen nam van hetgeen Dora, vol bereddering, op tafel voor haar had neergelegd: een schortje, een melkbeker, en een paar borstplaten, - doch tot wie het blijkbaar niet doordrong, dat dit voor háár was, of dat ze er blij mee moest zijn! -
Kwart over negen wezen de wijzers der pendule, toen zuster de Leeuw verscheen:
‘Komaan dames, nu is de pret uit! Neem nu maar afscheid, dan zal ik zoo meteen de boel hier een beetje opruimen!’
Natuurlijk hevig protest van Dora, doch
| |
| |
Marietje stond, ineens, vastbesloten op: ‘Ik ga naar bed!’
‘Marietje is het standvastigste van allemaal!’ lachte zuster, en daar ze wist, Dora nog het kalmst tot heengaan te kunnen bewegen, als ze haar een taak op de schouders legde, zei ze vriendelijk: ‘ja, 't is te laat voor het kind. Och toe, Dora, wil jij haar even naar haar kamer brengen, en de sprei vast van het ledikant nemen, ik kom zóó!’
Dora voelde zich vereerd, en was dadelijk bereid. ‘Kom Marietje, je cadeautjes zal zuster wel aanstonds meenemen!’ Ze gaf Mevrouw Benting en Nelly de hand: ‘Wel te rusten, hoor, slaap U maar lekker en droom niet te veel! Toe Marietje zeg ook goeden nacht!’ -
‘Goeden nacht’, echode deze, en Dora, in de eene hand haar nieuwe schatten, trok met de andere het, blijkbaar ineens, slaperig geworden meisje met zich voort!
Mevrouw Benting begaf zich ook naar haar kamer, - maar op den drempel bleef ze een oogenblik staan. Een mandje, met lila strikken versierd, waarin een volle, lichtpaarse erica-plant prijkte, stond op tafel. Daarbij slechts een kaartje: van St. Nicolaas, met de beste wenschen voor uw beterschap! Van wie had ze nu deze groet van haar heide? Al waren de letters een weinig verdraaid, toch kwamen ze haar bekend voor: vooral die groote N. van St. Nicolaas.
Wacht! Uit haar schrijfmap haalde ze een kort briefje en de onderteekening: ‘Uw zoo toegenegen Nelly,’ deed het vermoeden in zekerheid overgaan.
Ze keek de gang in: Nelly's kamerdeur stond nog op een kier en wierp een lichtstreep naar buiten: vlug ging ze er heen.
Nelly zag haar aan: iets verlegens, en toch ook een blijden glans in de bruine oogen: blijdschap om de vreugde, die ze anderen kon schenken.
Cecilie nam het reine gezichtje tusschen haar beide handen, en kuste het:
‘Dank, lief kind; je weet niet, hoeveel je mij dezen avond gegeven hebt!’
Nelly sloeg de armen om haar hals:
‘O, lieve Mevrouw, ik wou, dat ik méér kon doen! Maar als ik van den zomer beter ben, komt U dan eens een tijd bij ons logeeren? U zult eens zien, hoe goed U dat zal doen; papa is zoo vroolijk, en ma zoo hartelijk, en Greet is zoo'n goeierd, en de twee broertjes zoo aardig. Toe belooft U het?’
‘Ja, Nelly, dat zal ik! Als ik zonneschijn wil zoeken, dan kom ik bij jou: ik weet, dat ik ze daar vinden zal!’ -
Een uur later was alles donker en stil in villa Rusthof; buiten welfde zich een strakblauwe hemel, en tintelden de sterren; de hooge dennen ruischten zachtkens in den avondwind!
|
|