De Hollandsche Lelie. Jaargang 29
(1915-1916)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdKunsten en Wetenschappen.Zes handschriften uit de Koninklijke Bibliotheek te Brussel.Het onderdeel der Koninklijke Bibliotheek te Brussel, bestaande uit een 20.000 handschriften, draagt den eigenaardigen naam van Bibliothèque de Bourgogne. Niet ten onrechte, want deze verzameling vindt haar oorsprong in de particuliere collecties der Vorsten uit dat huis. Als zeer bijzonder worden vermeld de Cyropédie van Xenophon, voor Nancy verloren door Karel den Stouten, de muziek- en poëzieboeken van Margaretha van Oostenrijk, tante van Karel den Vijfden; het missaal van Mathias Corvin te Florence, in 1485 verlucht door Attavante; en de Kroniek van Henegouwen in drie deelen, vol miniaturen. Deze ongemeene schat valt wel te zien en te bewonderen, maar dan moet men er voor naar Brussel, tenzij men het geluk heeft, door de vrijgevigheid van de regeering of den bibliothecaris, een of meer nommers, ter raadpleging in eene geaccrediteerde instelling (bibliotheek, archief, museum) in de stad zijner inwoning, toegezonden te worden. Deze gelegenheid is slechts voor enkelen beschoren, en een bezoek aan Brussel is voor studietijd kostbaar. Gelukkig wordt door reproductie tegenwoordig een equivalent gezocht, en zoo komt het, dat nu weder een zestal der fraaiste handschriften voor betrekkelijk weinig geld, eenige franken, onder het bereik van velen zijn, vooral indien rijks- en gemeentebibliotheken, en andere dergelijke instellingen ze aanschaffen. Op die wijze wordt hetzelfde nut gesticht als door de gipsafgietsels der wonderen der beeldhouwkunst, waarvan de origineelen zich in Parijs, Rome, en andere steden bevinden. Twee van dit zestal zijn dezer dagen verschenen. Wijlen Pater J. van den Gheyn heeft deze uitgaven eveneens verzorgd als de vier andere. Kort voordat zij het licht zagen, verraste hem den dood. Dat zijn werk degelijk is valt te begrijpen, waar hij als conservator der manuscripten-verzameling daarmede één was geworden. Zie hier de lijst der ‘zes’, welke in het geheel slechts 115 francs kosten. Op zoogenaamd ‘papier de Hollande’ zijn zij veel, veer duurder. Twee getijdeboeken door Jacques Coene; | |
[pagina 281]
| |
het Brevier van Philips den Goeden; ‘Cronicques et Conquestes de Charlemaine’; de historie van Karel Martel; Christine de Pisan, Epître d'Othéa à Hector; en ‘L'Ystoire de Helayne’. Eenige inlichtingen omtrent den inhoud en de verluchting dier handschriften zijn zeker niet van belang ontbloot. De verluchter Jacques Coene aan wie de beide ‘getijdeboeken’ worden toegeschreven ingeschreven ter Bibliotheek, onder de nommers 10767 en 11051 welke 51 miniatuurteekeningen bevatten, gereproduceerd op 51 platen phototypie, en 16 bladzijden tekst in portefeuille, is de bekende Bruggenaar, die werkte aan het Hof van ‘Philippe le Hardi.’ Door het kapittel van den Dom te Milaan werd hij uitgenoodigd de kerk af te teekenen ‘depuis le fondement jusqu'aux sommets.’ Te Parijs stond hij als een uitstekend schilder bekend en gaf zelfs wenken aan den Italiaan Giovanni Alcherio. In den tekst herinnert Pater van den Gheyn aan deze levensbijzonderheden en vergelijkt de miniaturen in de beide getijdeboeken. Niet alleen is deze uitgave belangrijk voor de kunst, maar ook vooral voor de geschiedenis. De reproducties in 61 platen (phototypie) der manuscripten 9511 en 9026 vormen het brevier van Philips den Goeden. Niet enkel als een historisch document heeft het waarde. Voornamelijk is het interessant uit het oogpunt van Vlaamsche en Fransch-Vlaamsche kunst. Pater van den Gheyn heeft de verschillende meeningen omtrent oorsprong en bewerker uiteengezet en komt tot de overtuiging, dat de miniaturen zijn bewerkt tusschen 1420 en 1440 in het Brugsche atelier van Guillaume Vrelant. Hoewel de ‘Cronicques et Conquestes de Charlemaine’ en de ‘Histoire de Charles-Martel’, in hunne reproducties herhaaldelijk besproken zijn, o.m. in de Mercure de France en in de Revue de l'Art ancien et moderne mag toch wel in herinnering gebracht worden, wat waarde aan deze handschriften geeft. De 105 miniaturen van het eerste zijn van de hand van Jean Le Tavernier van Audenaarde en werden uitgevoerd in 1460. Hoewel hij als kunstvaardig miniaturist in dienst van Philips den Goeden achter blijft bij Jean Fouquet, wiens kunst en poëzie eenig zijn, munt Le Tavernier toch uit door breede verbeelding en eene bijzondere gave van in scène zetten, voornamelijk in zijn veldslagen en tournooien. Bovendien geeft hij ons door zijne teekeningen tal van inlichtingen omtrent het bijzonder en openbaar leven dier tijden, en verstrekt hij ons ook architectonische gegevens door ons te laten zien het bouwen van steden, torens, bolwerken, bruggen, en wat al niet meer, met het materiaal en de gereedschappen in zijn tijd in gebruik. Zelfs de verschillende spelen worden uitgebeeld, alsmede de maaltijden en recepties, zoodat we een cultuur-historisch overzicht verkrijgen. De historie van Karel Martel is niet minder belangrijk door zijn 102 platen in phototypie der miniaturen van Loyset Lièdet (1470). Pater van den Gheyn beschrijftminitieus de vier deelen, waarvan de transcriptiei n 1463 werd begonnen door David Aubert, en geeft preciese inlichtingen omtrent den miniaturist, die herhaaldelijk tusschen 1466 en 1470 in de rekeningen van het Bourgondische huis wordt genoemd. Vooral is belangrijk de aan den tekst toegevoegde lijst der werken van Lièdet aan die rekeningen ontleend. Hoewel hij geen kunstenaar van den eersten rang was, bewijst het getal van 550 ‘histories’, op de vruchtbaarheid zijner werkzaamheid, die de reproductie van een zijner werken rechtvaardigt. De beide laatst in reproductie verschenen handschriften van Christine de Pisan, en L' Ystoire de Helayne’ brengen werk van helaas onbekend gebleven miniaturisten. De tekst van het eerste is vooral eigenaardig, omdat de schrijfster als Othéa, godin van de voorzichtigheid, zich wendt tot Hector van Troye met wien in werkelijkheid bedoeld wordt de hertog Louis van Orleans. Zij geeft aan den jongen man een honderdtal leefregels, ontleend aan de philosophie, de mythologie, den Bijbel, de geschiedenis en de levens der Heiligen. De miniaturen loopen voornamelijk parallel met de lessen aan de mythologie en het heldendicht ontleend en zijn dikwerf zeer pikant en curieus als b.v. Ulyssis den Cycloop blind makende, het oordeel van Paris, Pyramus en Thisbé, Orpheus, zijn vrouw uit de hel verlossende, het Paard van Troye, enz. Voor de cultuurgeschiedenis worden er ook belangrijke miniaturen in gevonden, als een beeldhouwer aan zijn werk, Esculaap in zijn studeervertrek, Isis, boom en plant verzorgende. Voor de kostuumkunde heeft dat manuscript evenzeer groote waarde: krijgslieden, hovelingen, dames en het volk ziet men in hun rijke afwisseling van kleeding. Ook krijgen | |
[pagina 282]
| |
we vele intérieurs te zien, alsmede de bouworde van paleizen en zelfs van dorpswoningen. Die uit de geschiedenis van Helena zijn hoofdzakelijk belangrijk voor het vrouwelijk costuum aan het Hof van Philips den Goeden en voor het bestudeeren der zeden uit dien tijd. In de miniatuur-verzinnelijkende opdracht van het manuscript aan Philips den Goeden komt diens portret voor; verder zijn afgebeeld de geboorte van de twee zonen van Helena, de doop van Graimbaut en zijn dochter. Deze laatste geeft een juist denkbeeld van den doop bij indompeling. Jammer genoeg zijn de miniaturisten van deze beide manuscripten onbekend gebleven. De reproducties kunnen door vergelijking met andere miniatuurhandschriften tot de ontdekking der verluchters aanleiding geven. Daartoe werkt zeker zeer mede de vrijgevigheid der uitgeversGa naar voetnoot1), die bereid zijn aan belangstellenden deze serie reproducties geheel kosteloos ter inzage te zenden. 21/7 1913 | |
Eén duizend tweehonderdvijftig Pond.Een niet geringe prijs, maar als men weet wat men ervoor krijgt, dan is het nog niet te duur. In een net, en aardig geïllustreerd boekje wordt het u duidelijk aangetoond. Niet minder dan 400, tot heden onbekende aquarellen, vervaardigd tusschen 1777 tot 1790, van Zuid-Afrika. Kolonel Robert Jacob Gordon, van der Schotschen stam, maar Geldersch-man van geboorte (1741) heeft ze vervaardigd, toen hij in Kaapstad, en omstreken werkte en dwaalde. Deze collectie is hoogst belangrijk voor de kennis van het land, dat zoo dikwijls aanleiding gaf tot politieke verwikkelingen en een strijdappel was tusschen de regeeringen van Engeland en Nederland. Vooral de gezichten en kaarten, 64 in getal, geven een aardig topographisch-geographisch overzicht. Dier- en Plantkunde geven de stof voor andere aquarellen, waaraan voorafgaan vele afbeeldingen der verschillende rassen er hunne zeden en gebruiken. Het komt mij voor, dat deze collectie eene uitmuntende aanwinst zou zijn voor een landen volkenkundig museum. Misschien is er wel in Nederland een maecenaat te vinden, die de ‘duizendjes’ zou willen verstrekken, waar de rijksgeldmiddelen te kort schieten.Ga naar voetnoot1) Eenmaal waren we baas aan de ‘Kaap’, laten we het nu zijn door het bezit van deze eenige collectie. | |
Galerie Helbing.Nommer 21 (1 December 1913) der Mitteilungen der Galerie Helbing te München, een groote kunstzaak, die vele verkoopingen organiseert, in den trant van de firma Muller te Amsterdam, en anderen, brengt weer veel nieuws, met mooie illustraties. Het is er die firma om te doen blijvend voeling te houden met zijn koopclientèle, en daarom verspreidt hij, meerendeels maandelijks, die Mitteilungen, waarin de lijst is opgenomen der veilingen, welke bij hem in die maand en in het toekomende zullen gehouden worden. Men kan dan een Catalogus aanvragen, geïllustreerd, tegen betaling; niet geïllustreerd tegen de frankeerkosten. Om nu de dorheid van die lijst weg te nemen geeft hij overzichten der eerstkomende aucties, en illustreert ze, om er zooveel mogelijk belangstelling voor te wekken. Het December-nommer behandelt op die wijze de collectie Cederström, en de kunstnalatenschap van den Regensburger schilder Jos Watter. Om de aantrekkelijkheid nog te verhoogen geeft hij ook de verkoopsprijzen der meest beteekenende nommers, zoo, bijvoorbeeld nu die der veiling ‘von antiker und byzantischer Kleinkunst’, welke veiling in October heeft plaats gehad. Een bronzen zwaard bracht niet minder dan 3000 Mark op. Ook berichten en boekbeoordeelingen op kunstgebied komen erin voor. Wat is dat alles anders en beter geworden. De catalogussen waren vroeger dorre lijsten, en men moest de kunstveilingen maar in de dagbladen nazoeken. Helbing's Mitteilungen hebben blijvende waarde. Dec. 1913. | |
Chineesche Kunst.China is tegenwoordig aan het woord. Gelukkig niet enkel door zijn binnen- of buitenlandsche politiek. Naast Japan treedt het naar voren met zijn kunst. Een heerlijk geïllustreerd boek is daarover verschenen. Het is Dr. Oskar Münsterberg, die het moeielijke werk heeft ondernomen om | |
[pagina 283]
| |
de ontwikkeling der Chineesche kunstvormen in systematischen samenhang te beschrijven. Een duizendtal afbeeldingen illustreert den tekst, die over alle onderdeelen van kunst en kunstnijverheid loopt, terwijl een 40-tal gekleurde platen de aanschouwing versterken. Juist de illustratie is het aantrekkelijkste deel. | |
‘Jugend.’Nommer 50 van den jaargang 1913 ligt voor mij, en evenals alle nommers van dit geïllustreerde ‘Münchener Witz-blatt’ is dit ook weer een lust om te zien, voornamelijk door de gekleurde platen in en buiten den tekst. Terecht mag van dit kunsttijdschrift gezegd worden, dat het den veelkleurigen druk het eerste weder heeft toegepast, en wel met het grootste succes. ‘Jugend’ is zoo goed bekend, dat eene aanprijzing onnoodig is. Daarom is het mij dan ook niet te doen. Ik geef slechts openlijk uiting van eene ingenomenheid met dit week-tijdschrift, die vernieuwd werd door de toezending van een ‘Probe’ nummer, waarin zulke heerlijke platen in kleurendruk voorkomen, die ik als de beste onder de vele der geïllustreerde pers durf stellen. A.J. SERVAAS VAN ROOYEN. 's Gravenhage. Oud-Gemeente-archivaris. |
|