Gedachtenwisselingen.
(Buiten verantwoordelijkheid der Redactie).
I.
Antwoord aan den Heer A.J. Servaas v. Rooyen op ‘Geen Geestverschijningen maar herinneringsbeelden’.
Na het lezen van Uw stukje, zeide ik: al wederom een onderwerp waaromtrent geen waarheid wordt geduld.
Eigenlijk gezegd begrijp ik niet waarom de wetenschap, de officiëele bedoel ik, en in haar gevolg een stroom van menschen zoo fel gekant is tegen Psychische verschijnselen, die den naam van Spiritisme aanduiden.
Deze verschijnselen maken de grondkern uit van elken godsdienst en voornamelijk van den Christelijken, en nu is het mij een niet te ontwarren raadsel, hoe ernstige menschen niet met beide handen aangrijpen wellicht zekerheid te kunnen krijgen voor hun geloof.
Dat U niet aan spoken gelooft, is volstrekt geen reden dat ze er niet zijn. Het bestaan van geestelijke werkingen is zoo menigmalen door bewijzen gestaafd en wetenschappelijk vastgesteld, en telkens wederom herhaalde malen wetenschappelijk bevestigd, dat dit mijnerzijds heusch geen betoog meer behoeft.
Als U en andere eerlijk verklaren: wij zijn materialisten, in tegenstelling dus van spiritualisten, welnu, dat staat natuurlijk iedereen vrij.
Maar daarom moeten zij niet zoo dom en botweg uitmaken: ‘wat wij niet gelooven bestaat niet’. Lieve hemel, hoe kan een beetje denkend mensch van onze eeuw, wie telkens komt te staan voor de uiting van nieuwe krachten, zeggen: ‘ziezoo, nu weten wij alles in hemel en op aarde, er zijn geen krachten meer en er is niets meer voor ons te ontdekken.’ Zou het ook kunnen zijn, dat we juist stonden aan een onmetelijk nieuw veld voor wetenschap. De wetenschap van ons innerlijk zijn, van krachten en oorzaken waarvan onze stoffelijke wereld het gevolg is.
Als U iets wil weten van psychische verschijnselen, - dat blijkt, anders had u geen verslagen gaan lezen van ‘seances’, - dan doet U precies als de mensch, die gaarne iets zou willen weten over de geneeskunde, maar gaat luisteren naar een kwakzalver op de markt.
Want het bijwonen van seances of het lezen van de verslagen, maakt zoo'n indruk van zotteklap, waarmede het menigmalen geheel is doorspekt, dat elk denkend en zoekend mensch zich met afkeer afwendt en zich afvraagt, hoe het mogelijk is dat iemand dien onzin gelooft.
Neen, als een waarlijk verstandig en ernstig mensch eerlijk een veld voor wetenschap gaat bestudeeren, dan neemt hij natuurlijk de werken ter hand, waarin de wetenschappelijke mannen hunne ervaringen, stellingen, bewijzen hebben neergelegd en aan de hand van die mannen gaat hij de tak van wetenschap bestudeeren; maar hij gaat niet naar een kwakzalver luisteren of naar beunhazen. Alleen bij de tak van wetenschap die het onzienlijke bevat, het Spiritualisme juist zoo uiterst moeilijk omdat hier geheel nieuwe werkwijzen bij te pas komen, daar gaan de oppervlakkige wereldlingen naar soms uiterst dwaze seances, of luisteren naar kwakzalverspraatjes en denken met die humbug de wondere nieuwe wereld die zich nog ver boven menschelijk weten ontrolt, te niet te doen. Och, laat hen begaan als zij er blijde mee zijn.
Arnhem.
S. HOOGENDIJK-HESSE.