Oorlogsliteratuur.
De gesmade Sexe.
II
(Vervolg en slot van No 17).
Waarom draagt het boek van William Stead juist dézen titel: De gesmade Sexe?
Omdat hij, zonder natuurlijk vóór een vrouwenheerschappij als zoodanig te willen ijveren, nochtans gehéél en al is vóór de vrouwenbeweging, en daarom heeft willen doen uitkomen, hoezeer haar, de vrouw, álle invloed ten goede is ontzegd in onze heden daagsche maatschappij, althans op gebiedvan regeeringszaken, oorlog en vrede, enz.
Zijn bekeerde Afrikaan komt uit een Rijk, waar de vrouw héérscht, en hij stelt daarom in diens brieven telkens in het licht diens verbazing, dat men in Engeland, het beschaafde, christelijke Engeland, de vrouw integendeel gehéél en al achterstelt bij den man. Als deze de standbeelden ziet, opgericht voor allerlei veldheeren, voor een Nelson, een Wellington, dan vraagt hij onnoozel-ironisch:
‘Waren deze mannen niet uit moeders geboren? Hoe komt het, dat niemand een standbeeld oprichtte voor haar aan wier borst zij werden opgekweekt?’
En de briefschrijver voegt er aan toe, dat hij het gevoel had, toen hij Westminster abbey verliet, alsof dit niet was een Christelijke Kerk, maar een tempel opgericht ter eere en glorie van den man, - die daarom het opschrift behoorde te dragen: ‘Eere zij den Man in den Hooge, want de Man is de heer en meester van alledingen, de vrouw inbegrepen.’
Geen wonder, dat zulk een beslist getuigen vóór de zaak der nieuwe vrouw tegen de opperheerschappij van den man, dezen láátsten zal moeten ontstemmen, en vooral, de eerste zal doen juichen in triomf!
Intusschen, laat ons niet vergeten, hoe véél wààrheid er overigens uit het boek van Stead te leeren valt, dat nochtans juist de nieuwe vrouw in deze oorlogskwestie getoond heeft lang niet datgene te presteeren wat men recht had van haar te verwachten, toen Stead vóór eenige jaren zijn boek schreef. Immers, toen was er nog van geen wereld-oorlog sprake, toen was het de tijd van Vredespaleizen, en Vrede-bonden, en speeches voor dienstweigering, enz.! En zie, toen maakten de vrouwen-raden en vrouwen-vereenigingen zich daarom in dat alles verdienstelijk genoeg.... met den mond!
Maar nù - - nu het aankomt op de daad? Nu er moed toe behoort deze, in vredes tijd zoo gemakkelijke overtuiging, te blijven verkondigen! Hoe doet nu de nieuwe vrouw? - Helaas, op het onlangs in den Haag gehouden internationale congres vóór den vrede, het vrouwen-congres, waren het slechts de eenlingen die, zoowel uit de neutrale landen als uit de oorlogvoerende, waren opgekomen om te getuigen tegen den krijg en vóór het vredes-beginsel. De Vereenigingen van Vrouwen, uit alle landen, de Raden en Besturen, zij schitterden niet alleen door hare afwezigheid, maar zelfs kozen zij partij voor den oorlog, en schreven verontwaardigde protesten tegen de congres-ontwerpsters, en ontzagen zich niet met nadruk te verklaren, dat zij een voortzetting van den krijg beslist prefereeren boven een vrede op dit oogenblik en zonder volkomen overwinning van den ‘vijand.’
En toch, ondanks deze gróóte deceptie, die de nieuwe vrouw ons bereidt, toch wil het mij voorkomen dat hetgeen juist ditzelfde Vredes-congres der eenling-vrouwen betoogde, inhoudt een blijde belofte voor de toekomst, omdat het dan toch in èlk geval vrouwen zijn geweest, vrouwen uit allerlei landen, véle, véle vrouwen, al kwamen ze niet namens Vereenigingen of Bonden maar uit eigen initiatief, die aldus het éérste voorbeeld geven van internationale samenwerking, van verbroedering in plaats van haat en naijver! Als ik terugdenk aan hetgeen gesproken is door eene Lina Heijmann, eene dr. Agnita Augspurg, eene Rosika Schwimmer, eene Rosa Genoli, eene Miss Mac-Millan, Duitsche, Hongaarsche, Italiaansche, Engelsche strijdsters vóór den vrede, dan wil het mij toeschijnen, dat inderdaad de vrouw in deze dingen een ruimeren kijk heeft dan de man, dat, in elk geval, háár recht wordt verkracht indien men hare zonen, hare echtgenooten, hare vaders en broeders en vrienden van haar scheidt, en hen dwingt tot een leven van ellende, en een sterven straks onder martelingen, zonder dat het haar is gegeven ook maar één woord van protest te doen hooren, ook maar één enkele stem uit te brengen, waar het geldt oorlogsverklaring, en daarmede de beslissing over het wel en wee, niet alleen van die haar dierbaar zijn, maar ook van haar zelve, in èlk opzicht. Het recht der vrouw tot meespreken en mee-beslissen, het ontzaggelijk onrecht, dat haar, ook nu nog, in dezen ‘beschaafden’ tijd wordt aangedaan, het is nóóit zoo helder in het licht getreden als in deze maan-