| |
Van Japan naar Java
door O.G. Thoden van Velzen.
(Vervolg en slot van No 14).
Dat Japan's handel zich zeer uitbreidt, kan men overal zien. Men zag op de rivier nabij Shanghai Chineesche, Engelsche, Duitsche, Fransche, Amerikaansche, Noorsche, Zweedsche, Deensche, Oostenrijksche stoomschepen en zelfs een Italiaansch oorlogschip, de ‘Marco Polo’, maar op 't meerendeel der schepen, die men tegenkwam bij 't vertrek uit Shanghai, wapperde de Japansche vlag.
Zoo kan men waarnemen, dat in Hongkong's haven de groote meerderheid der oceaanbooten aan Engelschen behoorden; ook waren er Amerikaansche, Fransche, Duitsche en andere stoomschepen, maar zelfs hier was Japan's zeehandel zichtbaar. Men ontdekte een viertal groote Japansche mailbooten, en omdat zij in niet zoo grooten getale aanwezig waren als op de Yantsze-rivier, zal ik ze maar noemen.
Ten eerste hadden we de Mishima-Maroe, die via Singapore en andere havens op weg was naar Marseille, Londen en Antwerpen.
Ten tweede hadden we de Tamba Maroe, die via Shanghai, Kobé, Yokohama naar Seattle (Vereenigde Staten van Noord-Amerika) stoomde.
Ten derde hadden we de Nikko Maroe met bestemming via Manila en Sydney naar Melbourne.
Ten slotte de Koemano Maroe, die op den terugweg van Australië naar Yokohama was via Nagasaki en Kobé.
Hongkong is de naam van het eiland, waarvan de hoofdstad den naam draagt van Victoria met eene bevolking van 230.000.
Het geheele eiland telt niet meer dan 365.000 inwoners. Hongkong's haven is zeer belangrijk wegens het transito-verkeer tusschen Europa, Britsch-Indië, Afrika, de Philippijnen, Nederlandsch-Indië, Australië, Indo-China aan den eenen kant en China, Japan en Amerika aan den anderen kant.
De meeste inwoners van Victoria of liever Hongkong, zooals deze plaats in 't buitenland bekend is, zijn Chineezen en de straten maken een zeer levendigen indruk.
Hongkong is eene Britsche kolonie en een station voor de vloot, die echter naar Singapore vervoerd zal worden, naar men zegt.
Victoria bezit een prachtig park en botanische tuin met de meeste verscheidenheid van zeldzame boomen, planten en bloemen uit de meest verschillende landen van den aardbol.
Hongkong bezit een semi-tropisch klimaat. Palmen en andere gewassen uit de tropen gedijen er uitstekend.
In het voorjaar bloeien er de boomen en prijken met de schoonste, kleurrijke bloemen.
Vanaf het park heeft men een schilderachtig vergezicht op de stad, de haven met talrijke schepen, visschersbooten, motorbooten en andere zeevaartuigen, en op de aan alle zijden van de groote haven liggende heuvels.
In het Europeesche gedeelte der stad bevinden zich het postkantoor, de kantoren der verschillende stoombootmaatschappijen, andere groote export- en importhuizen, apothekers, banken, boekwinkels en hotels.
De pieren of steigers, waar de reizigers aan wal gaan en zich per motorboot aan boord der stoomschepen begeven, bevinden zich bij de kade, die langs de Europeesche wijk ligt. Bij de landingsplaats treft men dan ook dikwijls reizigers of toeristen aan voor de verschillende vertrekkende of aankomende booten.
Zoo gebeurde het, dat toeristen uit Australië wachtten op het motorbootje, dat hen naar de Kosmano Maroe of naar de Nikko Maroe zou brengen, al naar gelang zij van plan waren naar Australië terug te keeren of uit Australië kwamen en hunne reis wenschten voort te zetten naar China of Japan.
Anderen wachtten op de motorboot, die
| |
| |
de doortrekkenden terug zou brengen naar de Mishima Maroe met bestemming naar Singapore of andere havens en Europa.
Weer anderen waren reizigers van de Tamba Maroe met bestemming naar China, Japan en de Vereenigde Staten van Noord-Amerika.
Hier was het, dat Osan zijne oogen niet kon afwenden van de Japansche vrouwen en kinderen, zoo aardig leken ze hem toe in hare schilderachtige kleeding en vreedzame gelaatsuitdrukking. Dit scheen echter de Australische jonge dames geenszins te bevallen, want zij maakten naijverige gebaren en hare blikken vertoonden ook den naijver van wie zich supérieur gevoelt, maar helaas niet is.
Wanneer zal er vrede op aarde heerschen? Alleen dan, wanneer naijver, jaloerschheid voorgoed zullen zijn verdwenen. Osan had alleen oog voor de Japansche schoonen, dat was een doorn in 't oog der Australische beauties. Die lieve Nippon moesoême, wie zou ze niet beminnen?
We vertrokken, uit Hongkong en bevoeren nu de Zuid-Chineesche Zee. Langzamerhand bereikten wij de Indo-Chineesche kust en wel dat gedeelte, dat Cochin-China heet, en waarvan Saigon de hoofdplaats is. Saigon telt ongeveer 70.000 inwoners. In de onmiddellijke nabijheid daarvan ligt het veel grootere Cholon met 195.000 inwoners, hoofdzakelijk inboorlingen en Chineezen.
Saigon maakt op den reiziger den indruk van eene Zuid-Fransche provinciestad met breede boulevards en groote cafés. Theaters ontbreken niet. De gouverneur-generaal van Indo-China heeft zijn paleis in Saigon en het meerendeel der Fransche ambtenaren en kooplui hebben hunne betrekkingen of handelshuizen in deze stad.
Er is eene esplanade, waar nu en dan muziek ten gehoore wordt gegeven. Dit heeft 's avonds plaats en de Fransche wereld en vele anderen van Saigon stroomen naar de esplanade, om wandelende van de muziek te genieten.
Men zegt echter, dat Hanoi in 't Noorden van Indo-China gelegen, in dat gedeelte, dat Tonkin heet, veel meer dan het heete Saigon de aandacht trekt van Fransche kolonisten en kooplui. Dat de inboorlingen van Tonkin niet van kunstzin ontbloot zijn, heb ik in de Fransche wijk van Shanghai gezien, waar voor de ramen van een winkel een hanengevecht zoo natuurlijk mogelijk en met de juiste kleuren op doek was gelegd. Er stond onder ‘Tonkineesche Kunst’. De Fransche café's in Saigon zijn zeer gezellig en de trottoirs zeer breed, zoodat ze tal van tafeltjes met stoelen kunnen bevatten. Men ruste na eene vermoeiende wandeling in een café en late zich de versnaperingen goed smaken. Verder gaat de tocht over de Zuid-Chineesche Zee. We zien talrijke vliegende visschen, die, door de boot opgeschrikt, uit het water opvliegen om een eind verder weer in de zee eene schuilplaats te zoeken. Ze zijn sierlijk en hebben vinvleugels van zwart met geelkleurige strepen er doorheen, anderen hebben een blauwe kleur, gelijk het glanzende blauw van den blauwen ijsvogel. Met gratie in eene glooiende lijn vliegen zij over het spiegelgladde water. Eindelijk ontdekken we eilandjes in de verte en den elfden dag van de vijfde maand arriveeren we in Singapore.
Singapore telt 270.000 inwoners en misschien wel meer. Deze stad is éene der meest bedrijvige transito- en entrepôt-havens van de aarde.
In de haven van Singapore werpen talrijke stoomschepen het anker, die er een paar dagen of meer of minder vertoeven, om dan de reis voort te zetten naar Europa, Indië, Afrika, Australië, China, Japan, Amerika en de Philippijnen.
De bevolking van Singapore bestaat hoofdzakelijk uit Maleiërs en Chineezen, maar door het groote transito- en entrepôtverkeer vindt men er vertegenwoordigers van alle natiën. Indien ge op een namiddag tusschen vier en zes uur op den zeeboulevard wandelt, dan ontmoet ge Maleiërs, Chineezen, Engelschen, Amerikanen, Duitschers, Franschen, Oostenrijkers, Skandinaviërs, Russen, Zwitsers, Spanjaarden, Armeniërs, Italianen, Japanners, Arabieren, Hindoes, Sikhs, Siameezen, Indo-Chineezen, Singhaleezen, Tamielen, Javanen, Turken, Grieken, Egyptenaren, Filippinos en nog meer.
Singapore is buitengewoon gunstig gelegen op den doorweg naar en van Europa, Azië, Australië, Afrika en Amerika.
Door zijne verscheidenheid van bevolking en door zijne gunstige ligging aan zee trekt de stad steeds meer de aandacht van de handelswereld. Wie weet of hier in de toekomst niet congressen zullen worden gehouden, wanneer alle naties hunne vertegenwoordigers naar Singapore zullen zenden om algemeene belangen, den universeelen handel betreffende, te bespreken? Zouden dergelijke
| |
| |
congressen niet meer den vrede bevorderen, dan wanneer soldaat-diplomaten een vredescongres samenstellen?
Voor den handel is de vrede van 't hoogste belang en wanneer handelslui, groote en kleine, samenkomen en hunne belangen bespreken, dan bevorderen dezulken meer den vrede, dan welk vredescongres ook, door naijverige diplomaten samengeroepen.
Wie weet, indien ooit een wereldparlement samenkomt, of dan Singapore, dat op den weg van vele groote wereldroutes ligt, niet de aangewezen plaats voor een dergelijk parlement is.
Singapore is van Europa in ongeveer 23 dagen, van Noord-Amerika in ongeveer vier weken, van Australië in drie weken, van China (Shanghai) in een tiental dagen, van Japan in twee weken te bereiken. Van Zuid-Amerika, indien er een geregelde stoombootdienst bestond van Rio de Janeiro, Buenos-Aires via Kaapstad, ligt Singapore op een afstand van ruim vier weken. Verder ligt Singapore in 't midden van de meest bevolkte streken van Azië.
De toekomst moet leeren, of men de tropische stad Singapore voor universeele handelscongressen zal kiezen, dan wel eene stad in een meer gematigd klimaat. In allen gevalle kan men nu reeds zeggen, dat Singapore de stad is, waar het Oosten en het Westen elkaar ontmoeten en elkaar zullen leeren begrijpen. Het Oosten is het Oosten en het Westen is het Westen, en nooit zullen de twee elkaar ontmoeten, heeft eens een dichter gezegd. Dit gaat echter niet op voor Singapore, waar het Oosten en het Westen elkaar wel ontmoeten, in de werkelijke beteekenis van het woord.
Tegenwoordig zijn er tal van landen en steden, waar Oosterlingen en Westerlingen elkaar ontmoeten en die ontmoeting is soms zelfs zoo intiem, dat talrijke internationale huwelijken, of wat daarmee gelijk staat, gesloten worden. Tal van Westerlingen zijn met Oostersche vrouwen gehuwd, wettig of onwettig, en het omgekeerde komt ook voor, namelijk, dat Oostersche mannen met Westersche vrouwen getrouwd zijn. Iedereen moet maar voor zichzelf uitmaken, of het beter is wettig of onwettig getrouwd te zijn; indien er echter werkelijke liefde tusschen man en vrouw heerscht, dan is een wettig contract of formulier overbodig. Men moet elkaar volkomen vertrouwen en de liefde zal nimmer verdwijnen. Voor kinderen is het echter van 't grootste belang, dat vader en moeder wettig zijn erkend, in geval van erfenissen en dergelijke zaken.
Indien alle menschen engelen waren, dan zouden huwelijkscontracten overbodig zijn. Helaas, er heerscht nog te veel naijver en ontrouw. Meer liefde en meer vertrouwen tusschen menschen, en contracten en formulieren bij huwelijken zullen overbodig worden. De wet is niet noodig bij ouders en kinderen, die elkaar liefhebben en vertrouwen.
Indien men in Singapore een korte wijl vertoeft, dan raad ik aan een bezoek aan den botanischen tuin te brengen met zijne mooie wandelwegen en exotische planten van allerlei aard. Ook een tocht per electrische tram en gedeeltelijk te voet of per rikisha via den Tanjong Katong-weg naar het ‘Sea View Hotel’ verdient aanbeveling. Er is bij dit hotel eene verrukkelijke gelegenheid zeebaden te nemen. Het water is gedurende alle seizoenen lauw. Men heeft meteen een aangenaam streelend vergezicht op de baai en de verder afgelegen heuvels aan de overzijde dier baai. Laat degenen, die de verschillende volkstypen wenschen te aanschouwen, de Arabische wijk, de Japansche wijk of een Chineesch theehuis bezoeken. Overal wordt zijne nieuwsgierigheid bevredigd.
Ook trof Osan in Singapore een schoenpoetser aan, een Savoyard of Piemontees, Italiaan, Spanjaard of Portugees, ik weet het niet.
Deze schoenpoetser, met zijn kist gevuld met schoensmeer, borstels en een mes, dat dient, om den modder van de schoenen af te schrappen, wandelde door de straten van Singapore dag in dag uit. Iedereen draagt in de tropen witte schoenen, of sandalen of pantoffels, maar zwarte schoenen ziet men weinig. Het schrapmes was reeds verroest. In zoo langen tijd had het geen dienst gedaan. Met droeve blikken bekeek hij het verroeste werktuig. Niets hielp dan maar weer voort te gaan en overal zijne diensten aan te bieden. Zijne gelaatsuitdrukking verried iemand, die in zijn lot berustte, en dat was zijn geluk. Den volgenden morgen zag Osan hem wederom. Er lag nu een glimlach op zijn gelaat. Zeker had iemand hem een geestige geschiedenis verteld of had hij een goeden duit verdiend.
We verlaten Singapore. Er liggen in de haven naast ons tal van stoomschepen, waarvan één met bestemming naar Siam het meest naastbij ligt. Aan den anderen kant ligt een Japansch oorlogsschip, genaamd Mogami.
| |
| |
's Nachts om 12 uur vertrekken we uit Singapore en arriveeren 's morgens tusschen 6 en 7 uur in Rhiouw. Tal van eilanden liggen aan alle kanten, waarvan de duinen of liever de stranden, door de zon beschenen, als goudgeel zand schitteren. Het vertrek uit Rhiouw heeft nog in denzelfden voormiddag plaats en we werpen het anker uit voor de hoofdplaats van Billiton. Dit geschiedde den volgenden namiddag om twee uur.
Vanaf Singapore hadden we plaats genomen op eene der booten der Koninklijke Paketvaart-Maatschappij. We reisden derde klasse. Dat die klasse niet zeer Koninklijk was, behoeft niet vermeld te worden.
Elke passagier derde klasse of dekpassagier moest maar zelf uitzien, waar hij een plaatsje op het dek kon vinden. Terwijl voor koffers en kisten nog zorg wordt besteed, dat zij door den regen niet beschadigd worden, wordt niet de minste aandacht aan onze arme dekpassagiers geschonken. Het zijn immers maar arme menschen, wat gaan zij de Paketvaart-Maatschappij aan, indien deze maar de duiten binnen krijgt. Op de Japansche boot, waarop ik gereisd had, waren fatsoenlijke bedsteden voor de dekpassagiers of derde-klasse-passagiers, wat hetzelfde is. Deze bedsteden waren zeer ruim en iedere passagier had recht op eene bedstede, die hij de zijne kon noemen gedurende den duur van de reis. Dan bevonden zich op die Japansche boot een halfdozijn waterkommen en had men voldoende gelegenheid om zich goed te wasschen. Behalve deze waschgelegenheid, was er nog een badkuip, waar men zich iederen namiddag kon baden. Van dat alles is op de booten der Koninklijke Paketvaart-Maatschappij niets te vinden. Verder wordt eene lange tafel klaar gemaakt, wanneer het etenstijd is en verschaft de boot de borden en eetgereedschappen, zóó op de Japansche booten. Op de Paketvaartbooten moet ieder dekpassagier maar zien, dat hij eten krijgt. Hij moet zelf zorgen voor borden, vorken en lepels en wat dies meer zij, alles ten voordeele der aandeelhouders, begrijpt ge dat niet?
Billiton is een zeer groot eiland. Uit de verte ziet men niet anders dan kokospalmen, waarmee het eiland van het eene eind tot het andere begroeid is. Op eene enkele plaats, daar, waar de boot juist tegenover geankerd is, op zekeren afstand echter, ontwaart men weinige huizen en loodsen, ook bijna onzichtbaar wegens de kokospalmen, die alom op het eiland aanwezig zijn.
Billiton is bekend wegens de tinmijnen. Tal van Chineezen bevonden zich op onze boot, hetzij om voor die mijnen te gaan werken of door de mijnen op eene andere manier aan de kost te komen.
's Avonds tusschen 6 en 7 uur verlieten we Billiton. De zee was kalm, de zonsondergang was zoo schoon en schilderde het water, het land en den hemel met zulke kleurrijke, verven, en de eilandjes, op het water drijvende, beschenen door de laatste stralen der schijnbaar in 't water dalende zon, schenen langzamerhand onder te dompelen om rust te nemen tot den volgenden morgen.
Tenminste zij verdwenen uit het gezicht, men zag ze niet meer. Onze boot zette koers naar Batavia, waar we den volgenden middag aankwamen.
Tandjong Priok is de haven van Batavia. Hier moet men het schip verlaten om den trein naar Batavia of Weltevreden te nemen. In vergelijking met andere havens maakt Tandjong Priok den indruk van zeer klein te zijn. Misschien vergis ik mij. Maar de tweede keer, dat ik te Priok landde, leek Priok mij als een miniatuur-haven toe. Of was het gezichtsbedrog? Er zijn zeer groote havens in het buitenland, maar bij menige stad moeten de schepen buiten voor anker liggen en worden dan de waren per prauw of kleinere booten naar den wal gebracht, om dan per trein verder getransporteerd te worden. De beste havens zijn die, waar vele schepen aan wal kunnen worden bevestigd, en de waar direct in de loods of in de treinen kunnen worden geladen.
Misschien is Priok in dit opzicht dan toch niet zoo ongunstig gelegen, als 't mij voorkwam.
Batavia is een groote, oude, zeer bedrijvige stad, eene welvarende handelsplaats, zooals zij reeds van oudsher bekend is.
Weltevreden is de voorstad, waar de groote hotels, café's, vermakelijkheden en de residentiën der Europeanen gevestigd zijn. Weltevreden schijnt wel de stad te zijn, waar de vrouwen heerschen, terwijl de benedenstad Batavia de stad is, waar de mannen werken en regeeren.
Weltevreden is de stad van de residentiën. De vrouw heerscht daar dan ook als moeder des huizes, terwijl Batavia met zijne handelskantoren door de mannen wordt bestuurd. Van hieruit zendt de handelsman zijne waar, die hij geïmporteerd heeft, over geheel Java en de buitenbezittingen, terwijl de voort- | |
| |
brengselen van Java naar alle landen worden geëxporteerd.
Met recht zegt Schiller: ‘Der Mann muss hinaus in's feindliche Leben, muss wirken und streben’, terwijl de moeder haar werk, de opvoeding der kinderen en ander huiswerk in huis vindt. De natuurlijke werkkring van de vrouw is het huis, maar, wanneer zij dien werkkring niet kan vinden, welnu dan treedt zij naast den man in vele betrekkingen en werkkringen met evenveel succes op. Men beweert, dat geen werkelijke groote vrouwen in de geschiedenis worden vermeld. Zeker zijn er, we hebben Jeanne d'Arc en anderen.
De vrouw wil echter dikwijls grootheid in andere vrouwen niet erkennen. Ware Napoleon I eene vrouw geweest, dan was hij lang zoo beroemd niet geworden. Wanneer men de vrouwen vraagt, de menschen op te noemen, die zij denken als de grootste te zijn, dan zullen ze steeds mannen kiezen, zelden zal eene vrouw eene vrouw opnoemen als de grootste vrouw. De grootste vrouwen zijn dan meestal ook door hare zusteren niet erkend geworden.
Wie van Java een weinig wil zien, moet Weltevreden via Buitenzorg en Soekaboemi naar Bandoeng reizen. Hij reist dan door éen der schoonste gedeelten van de Preanger. Soekaboemi en Bandoeng hebben een bijna Europeesch klimaat. Verder gaat de tocht langs liefelijk glooiend bergland, afgewisseld door welbebouwde groene dalen, groen door de rijstvelden, en in die dalen liggen kleine dessa's als ornamenten tusschen een krans van kokospalmen, pisangboomen en andere planten verspreid. Hier en daar ziet men vlijtige landbouwers met sapi of karbouw den grond beploegen of men ziet vrouwen rijst planten of uit andere velden het onkruid halen. Verder gaat de trein via Djocjakarta naar Soerabaya.
Soerabaya is de grootste en bedrijvigste handels- en exporthaven van Oost-Java. Van hieruit wordt geëxporteerd voornamelijk: suiker, koffie, tabak, kopra, thee, rijst, caoutchouc, specerijen en kinabast. Gedurende den oogsttijd van het suikerriet vertrekken de vrachtbooten van Soerabaya, meestal alleen gevuld met suiker, afkomstig van de suikerfabrieken van Oost-Java. Het suikerseizoen duurt een paar maanden en gedurende dien tijd zijn bijna alle vrachttreinen, die met kleine tusschenpoozen elkaar in een bijna onafgebroken keten opvolgen, voor het vervoer van suiker ingericht. In dien tijd is suiker troef!
Augusta De Wit beschrijft eene wandeling door de suikerrietvelden als volgt:
‘Wie in dezen tijd langs Djokjasche wegen gaat, beweegt zich temidden van een gestadig stroomende rivier van riet. Het is riet op de lange vrachttreinen, riet op tram-wagens riet op lorrie-reeksen, riet op buffelkarren. Het lijkt of de velden zelf zijn opgestaan en bewegen. De lucht is vol van den zachten geur, die uit de snede der afgekapte halmen opstijgt. Op de kale akkers loopen buffels het lichtgroene kruid af te weiden, dat in den schemerdonker tusschen de hooge stengels is opgegroeid; mannen laden een kar vol met afgestroopt blad, waarmee zij het dak van hun huisje in de dessa nieuw gaan dekken; om een brandenden hoop afval speelt een bende spiernaakte jongens met het triomfantelijk pleizier, dat jongens de heele wereld over in een vuurtje hebben. En naast dat afgeoogste veld staan rechts en links andere nog in vollen rijkdom, blinkend en wimpelend; en verderop glanzen, laag bij den grond, de akkers, waar het jonge riet, in het begin van het jaar aan stekken in den grond gezet, al forsch en bladerrijk staat; en verre weg, tegen de wijkende bruine en roodachtig-paarse hellingen aan, wazen hier en ginder vegen van teeder groen, dat alweder suikerriet is, in de koelte gezaaid en opgekweekt tot het, telkens van een hooger naar een lager gelegen veld gebracht, rijp zal wezen voor het planten in de vlakte. En verder weg nog, niet voor het oog zichtbaar meer, maar duidelijk genoeg staat het voor de gedachte, groeit het riet van de proefstations, de zorgelijk behoede, beschutte, begoten en gekoesterde eerstelingen van nieuwe soorten, uit verre streken hierheen gebracht, of gekweekt uit de vermenging van de beste der inheemsche rietsoorten. Van zoo ver af begint het al - dat bewegen van het riet naar de fabriek toe: heel langzaam eerst, met kweeken en stekken; telkens komen de stekken van stekken uit hun verte en hun hoogte wat dichter bij de fabriek - het proefstation, de ‘grootmoeder-tuin’, de ‘moeder-tuin’, de bibit-tuin; dan
plotseling omlaag de vlakte in, naar het veld, waar de stekken zullen opgroeien tot rijpe planten; dan, na een jaar of veertien maanden, de oogst en de snelle stroom naar de fabriek toe.
De dagen door golft die stroom, de nachten door. De zon schijnt er op, de maan en de nachtgloor der sterren. Over zijn monding in de fabriek gaat het felle electrische licht op, wanneer de zon is ondergegaan over zijn bronnen op de heuvels.
Rondom is de zwarte tropische nacht, de zwarte hemel staat vol sterrengeflikker, immense boomkruinen maken een donkerte midden in donkerheid.
En temidden van die duisternis, die als een wal ondoordringbaar staat, schittert, als de klaarlichte dag zoo wit, de fabriek met haar reeks van stralende ramen en hoog in
| |
| |
de lucht zwevende groepen blanke lampen. De passar aan beide zijden van den grooten weg en midden op een door boomen omgeven pleintje, waar dozijnen vrouwtjes zitten met uitstallingen van allerlei eetwaar; de groepen koelies, op hun hielen gehurkt, die onder praten en gelach en met het rooken van een strootje zich verpoozen; de lange rechte straat, aan weerskanten waarvan de witgekalkte employés-huizen staan, elk in zijn bloeiend tuintje: dat alles komt met zoo vele en scherpe bijzonderheden uit, als zelfs in den zonneschijn niet.
En door die felle klaarheid beweegt nu de lange trein rietwagens, zwarte wagens, bevracht met achter en voor in een boog afhangende halmen-bundels, groene, bruine, paarsige; de grauwe buffels en de roodbonte ossen trekken bedaard stappend. De karrevoerders zitten half in slaap: hun beesten kennen den draai van den weg naar de weegbrug. Op het plein bij het pakhuis loopen al buffels los: zij grazen nog wat langs den berm, terwijl zij naar stal gaan. Voor de groote fabriekspoort, waar de rails van Decauville-lijnen en spoorwegen, elkaar kruisend, ruiten van een reusachtig dambord maken, loopen, schijnbaar vanzelf, wagens de fabriek in en weer uit, hooggeladen naar binnen, hol en hoekig naar buiten. Koelies loopen duwend en roepend mee. Zij zijn anders dan anders, hier en nu. Het meestal onhoorbare volk is luidruchtig. Zij joelen als er een zijn bundel riet onhandig van den wagen gooit, als er een uitglijdt op den glibberigen vloer, als een karredrijver zijn ossen niet bijtijds uit den weg kan krijgen. Het felle licht, de snelle beweging, het dreunende geluid uit de fabriek, die sterke menschelijke wil, die zich doet gelden tegenover de donker-stille natuur, heeft hun eigen levenswil gaande gemaakt.
In de fabriek staat de molen te zingen met een geweldige stem. Prachtig gaat de klank op uit het ijzer-zwarte en staalblanke gevaarte, dat daar staat te draaien met zijn pletterende rol en te dreunen met al zijn platen, krukken en hefboomen, een klank als van een orgel waar verschillende registers tegelijk in uitgetrokken zijn, zoo, dat de vox humana zingt en ook de bazuinen, en een fijne, klare, hooge toon drijft op een dreunende wolk van donkere galmen. De grond-zelf geeft mee met het harmonische gedaver. En die menigte van machines, waaraan blinkende dingen bewegen, stangen en krukken opgaan en neer, wielen wentelen, riemen trillen, lijken te bewegen alle op de maat van dat geweldige gezang, het gezang van den pletterenden, malenden molen, die, als een reusachtige werkman, overvol van kracht uit volle borst zingt bij zijn werk.
De molen zingt, de machines draaien en dansen. Het riet komt naar binnen gestroomd, of ook het riet luisterde naar die muziek. Hier is de lange, groene stroom, op de verre heuvels ontsprongen, aan zijn monding gekomen. Met golven schiet de vloed van stengels den ‘carrier’ langs, en de wentelende brug over, den molen in. Eene vormelooze massa komt er uit aan den eenen kant, een troebele beek aan den anderen. En door gemetselde kanalen en vijvers heen stroomt onophoudelijk het vuile, met taai geel wit schuim bedekte sap, dat vermengd met zuiverende kalk en zwaveldampen, verhit in reusachtige ketels, bezonken, gefilterd, verdampt, gekookt, ten laatste uit de centrifuges door bukkende vrouwen wordt losgemaakt als sneeuwwitte suiker. Bergen gelige suiker liggen in een anderen hoek van de fabriek: daar staan de half-naakte koelies, tot aan de knieën ingezonken, met groote houten spaden in te scheppen. Ontelbaar in de rij, staan de zakken vol bruine melasse, uitpuilend onder den druk van de zware stroop, die na enkele oogenblikken zoo hard is geworden als steen. Door goten, die, als duizendpooten op ontelbare, bewegelijke stangen staan, al maar heen en weer schuddend, loopt gelige en blanke en bruine suiker met schokken voort. Suiker, als zwarte modder, borrelt in een diepen bak. Suiker wordt met lange bezems bijeengeveegd als stof van den grond. En in het laboratorium staat, precieus in kleine stopfleschjes geborgen, suiker, die van vlakke kristalletjes flikkert als de sneeuw, als sneeuw zoo smetteloos, zoo fel wit.
Straks stroomt al dat product de fabriek uit. De kostbare witte suiker naar de haven, waar de schepen al wachten op den last voor Britsch-Indië, Japan, Australië, Amerika; de gele en bruinige naar de booten op Amsterdam, waar de raffinaderijen stampen en stoomen, de melasse naar de arakbranderijen en de fabrieken van vee-voeder. En de lange treinen, die de suiker dus veranderd en nog altijd verder te veranderen wegdragen, komen de lange treinen tegen, die de suiker aandragen in haar oorspronkelijke gedaante, als lang, zwaar-buigend, groen en bruin en paarsig riet.
|
|