De Hollandsche Lelie. Jaargang 29
(1915-1916)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdIngezonden stukken.
| |
[pagina 219]
| |
Dat gij dus God, dat ge de natuur beschuldigt. Gij beschuldigt kunstenaars? doe het dan kunst‘makers’, ‘Heeren’ kunst‘makers’. En moeten die ook al gaan smijten? - Welnu dan, moorden, moorden op grooter schaal dan thans tot de Homeros-helden overblijven. - Bedoelt U dat? Het is consequentie van uw redeneering, en, ik moet zeggen, het is een oplossing. Maar weet het dan goed. Gij beveelt. Gij beschuldigt, gij durft de schier wanhoopige menschen tot razernij brengen? te hoonen? Maar pas dan op, ‘Heeren’. Pas op!
Want gij zijt het ook die de getrapte prostituée in haar geslagenheid, nog eens extra verplettert, met hoonen. - Gij weet nu niet waar ik het over heb? Ik beschuldig U dan ook niet. -
Maar gij beschuldigt ‘Vrouwen’? Dat zij haar hooge hand zou hebben in ons heerengeknoei, van handel en staatsmacht: in ons klein gesjagger; in ons ‘koppen bij elkaar steken’? Is het niet reeds genoeg dat gij er haar in wilt halen om ons uit de misère te helpen?Ga naar voetnoot*) U moet een ‘heer’ zijn. - Ik beschuldig U niet. -
Er valt niets te bevelen noch te beschuldigen. Juist dat moet nu eens uit zijn en dat zal nu zoo zijn. En als we willen helpen, dat we dit dan doen door ‘alleen’ te constateeren en te leeraren door ‘zelf leeren’. Dat we nu eens bescheiden zijn. - Want rijk zijn de menschen of althans zij zullen het zijn. Wij staan aan de vooravond van ‘de Lente in het land.’ Dat we ervoor redden, wat er nog te redden valt. Ik constateer ‘wormen’, die de menschheid opvreten, wormen, door de menschen gevoed met wellustige graagte. Gij wilt spreken? Goed, maar dan alleen om de menschen te doen ‘zien’. Zegt hun dat deze doodswalm die van 't sjaggeren is. Dat zij zich hebben te weren tegen den sjagger, tegen den handel. De Handel is het, die misbruik maakt van de overvloed der boeren en het gebrek der steden, en die dan nog eens misbruik maakt van de overproductie der steden en tegelijk het gebrek daarin der boeren. De Handel kan koopen voor zoo weinig mogelijk geld, - bij de boeren de produkten des velds, bij de steden de overvloedschat van de industrie-producten. De Handel kan verkoopen voor zooveel mogelijk geld - bij de boeren het gebrek dier industrie-producten, bij de steden het gebrek der veldvruchten. Twee malen worden de menschen bestolen, - geslagen, en zij zijn bereid zich ten derde male geheel te geven, om te strijden voor hun ‘heeren’ tegen de ‘heeren-concurenten’. Want macht kreeg de handel bij vermenigvuldigde dubbeldiefstal. Macht tot aan de grenzen van hun grondbezit. Tot groot-handel - tot over de grenzen ging de handel, en - ‘Vaderlandsliefde’ schreeuwen de ‘Heeren’. Eenmaal op de linkerwang, ten tweede male op de rechter, ten derde male geeft men zich geheel in vaderlandsliefde voor den Groot-Handel. Gij zoudt de menschen bevelen, gij ze beschuldigen? Ze zijn groot en goed als Jezus. Kunt gij niet laten te spreken, zegt ze dan dat sjaggeren hun vijand is. Dat sjaggeren zal bestaan zoolang de menschen ‘leven om te bestaan’ en niet ‘bestaan om te leven’; dat er geoorloogd wordt zoolang zij de dag van morgen leven en niet die van heden. Zegt hun dat, maar begeeft U onder hen als gij het leven wilt leeren. Want zij hebben u ook iets te zeggen. Er valt van hen meer te leeren dan gij van hen kunt vertellen. Dan pas zult gij Uw kindje mooi opvoeden als gij van het wilt leeren, als gij in waarheid uw minderheid erkent. Ook ik kan niet laten te spreken; ik zie een schoonen tijd en 'k wil de menschen er heen leiden. Maar leidende word ik geleid en mijn val is mijn behoud. Helden zijn de menschen, 't zij ze bewust of onbewust tegen onrecht strijden. Homeros-helden zullen ze zijn zoo ge hen leert zien, dat zij te strijden hebben tegen Den Handel en zijn knecht ‘het militairisme’. En vinden ze het noodig hem te bevechten met dezelfde wapenen, dat hun rok dan een rouwkleed zij en de thuisblijvers ophouden met wauwelen in pro of contra. Amsterdam, Angustus 1915. J.B.
Nog eens: Ik beschuldig niemand. Ik wijs slechts de factor ‘Handel’ aan als directe oorzaak van den oorlog. |
|