Ze waren in allerlei gymnastische oefeningen bedreven en verrichtten kunsten, die men dikwijls in circussen ziet opgevoerd.
Massātchan kon op zijne handjes loopen, zooals gij en ik op onze voeten gaan.
In de derde tusschenklasse van de boot bevonden zich een drietal vrouwen, die uit de Vereenigde Staten gekomen waren. Er was eene moeder met kinderen, die naar haren echtgenoot-zendeling in Voor-Indië reisde.
Verder waren er twee vrouwelijke zendelingen om in Voor-Indië voor de leer van Christus propaganda te maken. Nu heb ik mij zelden zoo geamuseerd, als toen ik den kleinen Massàtchan een Amerikaansch meisje, dat een paar jaar ouder was, zag uitlachen. Zou onze Massàtchan zich superieur hebben gevoeld, of wat het was, dat weet ik niet. In allen gevalle zei hij niets, maar zijn lach beteekende voldoende voor wie hem begreep. Het was slechts een scherts!
Hoewel het niet aangenaam is, steeds weer op hetzelfde zendingsthema terug te komen, moet men toch niet nalaten dwalingen aan te wijzen, waar ze gevonden worden.
Ten eerste wil ik er op wijzen, dat wie van 's morgens tot 's avonds zoogenaamde religieuze liederen zingt en in een gesprek elk woord terug tracht te brengen op een gezegde in den bijbel, wel niet zeer godsdienstig kan zijn. Iemand, die werkelijk godsdienstig is, hangt zijn godsdienst niet uit, maar toont zulks in zijne handelingen.
Ten tweede waren op de betreffende boot bijna alleen Japanners, allen Boeddhisten of dezulken, die te bescheiden waren en antwoordden op de vraag, tot welke godsdienst zij behoorden, dat zij het niet wisten. Welnu, het is wel wat opdringerig, wanneer zulke zendelingen alle passagiers trachten bijeen te krijgen om naar zoogenaamde christelijke predikaties en liederen te luisteren. Veel heb ik in mijn leven gereisd, maar ik heb nimmer Boeddhisten, Hindoes, Confucianisten of anderen op dergelijke wijze propaganda zien maken tusschen Christenen. De Christenen schijnen wel het monopolie te willen bezitten om hun kerkdienst, - want godsdienst is het niet, wat de zendelingen verkondigen - aan alle volken op te dringen.
Ten derde, wanneer dergelijke zendelingen naar Indië, China of Japan gaan, dan raad ik hun aan, den volkeren aldaar niet te vertellen, dat zij steeds gereed moeten zijn te sterven of te beginnen met te zeggen: ‘weet ge wel, iedereen moet eens sterven en nu komt het er maar op aan, of ge gereed zijt om voor den opperrechter te verschijnen.’ Volkeren, die om den dood weinig geven, zooals Japanners, Chineezen, Hindoes, hebben die leer niet noodig. Het is beleedigend dergelijke taal aan te hooren voor iemand, voor wie de dood even natuurlijk is als de geboorte of die den dood volstrekt niet vreest.
Ten vierde deelen zulke zendelingen dikwijls mee, dat het laatste oordeel hiernamaals door den opperrechter geveld wordt. Hier op aarde krijgt niemand, wat hem toekomt, maar hiernamaals ontvangt de hoogste rechter elken sterveling en verwijst hem naar hel of hemel, waaraan deze onnoozele zendelingen dan ook werkelijk gelooven. Voor hen schijnt hiernamaals eene rechtbank te bestaan, en wee den ketter, hij wordt onverbiddelijk door het Hoogste Gerechtshof naar de hel verwezen. Welke draconische rechters moeten hiernamaals wel leven, nog veel erger dan de aardsche.
Iedereen, die aan een laatste oordeel gelooft en meent, dat dat van een opperrechter hiernamaals afhangt, is op een dwaalspoor.
Iedereen, die zichzelf tracht te verbeteren en zijne ondeugden tracht te bedwingen, is op weg den hemel voor zich te verwerven reeds hier op aarde.
Iedereen echter, die aan zijne ondeugden toegeeft en zich niet op tijd bedwingt en meer en meer slaaf van zijne hartstochten wordt, is op weg naar de hel, reeds hier op aarde.
Maar ook voor dezulken bestaan duizenden mogelijkheden om weer den juisten weg te kiezen, indien de voorbeelden en de omgeving daartoe meewerken.
We zijn hier in eene school. En in een volgend bestaan zijn we wederom in eene school, steeds leerende, zichzelf verbeterende, strevende naar volmaaktheid. Altijd moeten we echter een kind der Natuur blijven. De God der Natuur, die zich toont als vaste wil of wet, mag door ons niet vergeleken worden met een rechter, een hoogsten rechter, die deugden beloont en ondeugden straft, want een mangod zou zelfs in deze belooningen en straffen ontelbare fouten begaan, omdat duizenden menschen verplicht zijn te zondigen, anders zouden ze geen stukje brood in hun mond hebben. Stel u eens voor een meisje van 15, 16, 17 of 18 jaar, dat door een meisjeshandelaar naar den vreemde gezonden wordt en daar in een huis van ontucht ge-