Geen geestverschijningen, maar herinneringsbeelden
door A.J. Servaas van Rooyen.
Ik geloof niet aan spoken, en evenmin aan geestverschijningen. Indien ik ze naast elkaar stel doe ik dat niet uit vooroordeel, maar ik word er toe gebracht, omdat ik wel eens in verslagen van spiritistische séances gelezen heb, dat het vertrek ten onderste boven werd gekeerd, en die meubelverplaatsing vergezeld ging van een helsch lawaai. Dit moge overdreven zijn, en zelden voorkomen, maar het alles lijkt mij dan toch wel een spookachtige tint te hebben. Ik heb nooit een spook gezien en ook nooit een geest; trouwens ik zoek ze niet op, eenvoudig, omdat ik er niet aan geloof. En toch wil ik aannemen, dat er iets kan zijn, waardoor schijnbaar aan spoken of geesten gedacht kan worden.
Ik zoek elk geluid; elke zoogenaamde verschijning natuurlijk te verklaren, en dit gelukt mij altijd. In den schemer of indien het nachtelijk duister niet door kunstlicht wordt verdreven kan men gezichten of gestalten zien, - ik wil nu niet over geluiden spreken, - die aan spiritistische verschijningen zouden kunnen doen denken, maar indien men het ontstaan ervan opzoekt dan merkt men al heel gauw, dat, bij gezichten het netvlies, en bij gestalten verschillende combinaties van licht en schaduw der voorwerpen ons booze parten spelen.
Ondervinding van spoken heb ik niet. Ik zal dus een voorbeeld aanhalen van hooren zeggen, dat de toets der waarheid kan doorstaan, en bewijst dat de natuurlijke oplossing de eenige ware is. In zeer oude tijden heeft men eene valsche muntster in den Haag gehad. Als lid eener aanzienlijke familie heeft men haar den waterdood doen sterven. Nu meende men dat deze dood plaats had gehad in het familiehuis, later een legatiehuis, en toen daar in een vertrek geluiden werden gehoord en de deur vanzelf dicht ging, (open nooit: dat zegt alles!) werd aan spokerij gedacht en het spook kon niet anders dan de ‘dame’ zijn, die zoo'n natten dood tot straf van het aldaar(?) gemaakte valsche geld had moeten ondergaan. De spokerij werd echter eerst eeuwen later ontdekt, maar een spook en niets anders kon het zijn, dat de geluiden, enz. teweeg bracht. Inmiddels was er aan de woning verbouwd, en toen wederom verbouwd werd, ontdekte men een niet dichtgemaakten, niet meer gebruikten schoorsteen, waardoor de wind blies, suisde of bulderde, en bij sterken ‘trek’ door de woning de deur der bewuste kamer dichtsloeg. De reparatie verdreef het vrouwelijk spook ten eene male.
Wat zoogenaamde geestverschijningen betreft heb ik persoonlijke ervaringen. Het gebeurt mij zeer dikwerf, dat ik des nachts in het duister door lichtschemeringen en schaduwpartijen zou kunnen meenen gestalten of gezichten te zien, die zelfs schijnen heen en weer te zweven, maar bij dat zien blijf ik steeds scherp fixeeren en dan blijkt de natuur der dingen, wijl wolken in het lichtruim, wisselingen van licht op de straat, de speelsche tocht op gordijnen, en glanzende meubelen daarvan de oorzaak zijn, en de verklaring geven.
Aan geluiden hecht ik in 't geheel niet. Krakende meubelen zijn er altijd; felle droogte, ouderdom, waardoor houtworm ontstaat, kleine verschuivingen, lichten die geluiden volkomen toe.
Een ding is er echter, dat beter door oogheelkundigen dan door mij zal kunnen worden opgelost. Niettemin wil ik 't vermelden. Indien men de oogen toeknijpt en weer opent ziet men wel eens zijn eigen gezicht, en ook de gezichten van anderen; zelfs van dieren. Als bron beschouw ik indrukken op 't netvlies van te voren verkregen, en zie er niet de minste beteekenis in. Ik ben en blijf ongeloovig en zoek steeds eene natuurlijke verklaring voor wat mij bovennatuurlijk toeschijnt. Ik geloof, dat zelfs suggestie in de eerste en voornaamste plaats en geestelijk overwicht van anderen den mensch tot spiritist kan maken. Bovendien, van geesten tot spoken is er slechts een kleine schrede.
's Gravenhage, 11 Augustus 1915.